Ons ventje

Paul McCartney performs at Globe Life Park in Arlington, Virginia on June 14, 2019. Because of restrictions in his photo contract the Southern California News Group did not shoot his concert at Dodger Stadium in Los Angeles on Saturday, July 13. ((Photo by M.J. Kim)

Ons
ventje

Het is een armoedig ogend plaatje. Zouden zijn dromen ook maar enigszins de grootsheid van zijn toekomst benaderd hebben? Zou hij zich op dat moment hebben kunnen voorstellen hoe eindeloos ver hij de armoedigheid van die omstandigheden achter zich zou laten?
Op de stemmige zwartwit-foto hangt de was buiten over een groot deel van het plaatje. Voor de hol ogende schutting, onder de was zit ‘ons ventje’, amper 20 jaar, met een gitaar.
Een foto gemaakt door jongere broer Mike: ‘Our Kid through Mum’s Net Curtains’.
Niet veel later zou ‘Our Kid’ ‘Everybody’s Kid’ worden.
In 2005 vond deze foto een plek op de cover van McCartneys studioalbum ‘Chaos and Creation in the Backyard’.

Een McCartney op leeftijd heeft iets dubbels: enerzijds blijft Paul voor mij altijd de man wiens foto’s midden jaren ’70 van de vorige eeuw mijn schoolagenda nog enigszins bestaansrecht gaven. Ik plakte de agenda helemaal vol met foto’s van The Beatles en van de McCartney van na The Beatles. Zo kon ik er tenminste nog naar kijken zonder al te grote tegenzin. Dus een ouder wordende Paul klopt niet helemaal met mijn ‘agenda-beeld’; ik zie hem vooral zoals hij er toen uitzag en de Paul van nu lijkt in zekere zin een andere man te zijn.
Aan de andere kant: een ouder wordende Paul doet nog steeds wat hij altijd gedaan heeft, maar er komt ook een laag bij. Zo kijkt hij op veel latere albums terug op zijn eigen Beatlesverleden. Altijd met liefde, af en toe met een beetje ergernis richting de zogenaamde kenners (Early Days) en soms met de verwondering van een buitenstaander, zoals b.v. in ‘That was me’ op ‘Memory Almost Full’. ‘Our Kid’ heeft getuige de tekst van die song zijn eigen dromen ver overtroffen.

De drie albums die McCartney in het eerste decennium van deze eeuw uitbracht horen bij mijn lievelingsalbums van de man. En ‘Chaos’ waardeer ik daarvan het meest. Het album werd ook door de recensenten erg goed ontvangen. De keuze om dit keer met een producer te werken is de kwaliteit ten goede gekomen. Nigel Godrich durfde McCartney telkens weer terug te fluiten bij alles wat hij aandroeg dat niet aan de kwaliteitseisen voldeed. McCartneys gemakzuchtige kant kreeg zo geen ruimte. Dapper en knap: Paul schijnt niet zo heel erg open te staan voor kritiek. Verder wilde Godrich dat McCartney alle instrumenten zoveel mogelijk zelf zou bespelen. Geen probleem natuurlijk, maar het drumwerk zou er baat bij hebben gehad als Abe Laboriel jr. dat voor zijn rekening zou hebben genomen.

Het album is harmonisch een mooie staalkaart van typische McCartney dingetjes zoals de vertroebeling van toonsoorten, de uitbreiding van akkoorden met septiem, none enz. waardoor er complexere harmonische constructies ontstaan, samenzang met een tweede stem die bij voorkeur boven de melodie geplaatst wordt, cadensvariaties die de standaard V I verbinding mijden (hoewel deze ook goed vertegenwoordigd is), opvallende modulaties etc.

Aan de ene kant van het harmonisch-spectrum staat English Tea; een nummer dat zich helemaal beweegt binnen wat je mag verwachten in de toonsoort G. De melodie zweeft grotendeels over een op een dalend baslijntje opgebouwde harmonisatie die steevast via de dominant D tonica G bereikt. Alleen het “Miles and Miles’ deel wijkt af en is in overwegend kwinten geharmoniseerd.
Aan de andere kant staat Anyway. Het bestaat uit drie blokken met elk een eigen toonsoort: G groot voor het begin (inleiding en ‘if you love me’), waarna het “only love’ deel in a mineur staat. Dit deel eindigt met een afwisseling van am en de vierde trap D over een orgelpunt op a, waarna, vanaf ‘Anyway’ deze vierde trap opeens naar voren geschoven wordt als de nieuwe eerste trap. Na de ‘Ahs’ volgend op ‘at home’ stapt de muziek zonder verdere franje terug naar de begintoonsoort G voor een herhaling.
Met name het tweede blok is harmonisch interessant door de vele voorhoudingen etc die het een zekere mate van dissonantie (vaak) zonder oplossing geven. Het begint op ‘Only Love’ met een bm7 akkoord over een E bas, waarna ipv te ontspannen, een E overmatig volgt dat op zijn beurt weer fis halfverminderd als opvolger krijgt, terug naar E overmatig en dan pas am (When did I begin). Een passage die lang lijkt te zoeken naar vastigheid, misschien om de vraag aan het eind te kleuren? Hoe dan ook, de ontspanning van het D majeur deel is een aangename. De pianopartij is in de hele song ook de moeite waard.
Na een langere stilte volgt een improvisatorische afsluiting van het album.

‘Chaos’ is een album vol hoogtepunten; ‘Jenny Wren’ met z’n ‘Blackbird’-achtige gitaarpartij die een melodielijn en een baslijn combineert, ‘How Kind of You’ waarin tapeloops een belangrijke rol spelen. Een album waarop McCartney op een bepaalde manier nog steeds ‘Our Kid’ is en in alles zijn eeuwige optimisme met ons deelt. Mede dankzij Nigel Godrich (of vooral dankzij hem?) kent dit album geen nummers die ik enkel uitzit omdat ik te lui ben om de naald te verzetten. Ik denk niet dat er een tweede decennium is waarin Paul alleen maar bovengemiddeld goede albums heeft afgeleverd. Maar goed; het zijn er ook ‘maar’ drie en in de jaren ’70 van de vorige eeuw waren het er veel meer, waardoor de kans op missers groter wordt.
En de hoes? Met enige regelmaat hangt de lp-hoes hier in een wissellijst aan de muur: een prachtig plaatje.

Appels en Peren

Logo the Beatles and the Rolling Stones

Appels en
peren

Howard Stern ontlokte hem in april 2020 tijdens een interview een antwoord op ‘dé vraag’. In de jaren zestig van de vorige eeuw was het een belangrijke vraag, of in ieder geval een belangrijk gemáákte vraag, maar tegenwoordig, ach, wie maalt er nog om. Maar goed, McCartney, die met het verstrijken van de jaren steeds meer liefdevolle interesse in zijn eigen Beatles-verleden krijgt, gaf dus antwoord: The Beatles waren een betere band dan The Rolling Stones.
In deze vergelijking worden twee bands tegenover elkaar gezet die niet te vergelijken zijn. The Stones hebben immers een blues-achtergrond en The Beatles zijn veel, maar zeker geen bluesband. Als een ‘wie is beter’ vergelijking in de muziek ooit zin zou hebben, zou je de vroege Stones tegenover The Yardbirds of The Bluesbreakers kunnen zetten en The Beatles tegenover b.v. The Kinks. Daar is overigens wel een echte rivaliteit te vinden: Ray Davies die vanwege een opmerking van Lennon later Revolver als recensent neersabelde. Dat The Stones en The Beatles toch in een eeuwige vergelijking gevangen zitten komt enkel door de manager van eerstgenoemde band. Andrew Loog Oltham dacht nl. dat hij zijn band makkelijker in de markt zou kunnen zetten als tegenover van The Fab Four. ‘The Beatles just want to hold your Hand, but The Stones…..’

Dat Jagger en co hun wortels hebben in de blues bepaalt vooral hun vroege albums en van daaruit in zekere zin het latere werk. Vanaf Goatshead Soup hebben ze nl. een formule gevonden waarop ze eindeloos en succesvol variëren. De blues is in essentie drie akkoorden-muziek. In een (herhalend) twaalf matig schema wisselen deze drie akkoorden in een min of meer vaste volgorde. De songs die Jagger en Richards samen schrijven vinden hun wortels dus in muziek die het niet van zijn harmonische structuur moet hebben. Dat is geen diskwalificatie, maar gewoon een gegeven. Niemand zal naar Happy luisteren en naar adem happen vanwege de opvallende harmonisatie. Er klinkt eigenlijk enkel een afwisseling van een E akkoord met een B akkoord (twee van de drie akkoorden van een blues in E). De fascinatie zit hem hierbij meer in de klank van de gitaren en het weefsel dat deze gitaren (in een zgn. open stemming) samen creëren. Puur vakmatig analyserend valt er dus weinig te genieten, maar het album waarop Happy staat (Exile on Mainst.) is één van mijn favoriete albums en Happy is daarop één van de songs waar ik me elke keer weer op verheug. The Beatles zouden nooit een album als Exile hebben kunnen maken, maar The Stones zouden nooit The White Album, Abbey Road of eigenlijk eender welk Beatles-album hebben kunnen maken. Het is echt een kwestie van appels met peren vergelijken. Als het om het harmonisch- en melodisch-handwerk gaat met betrekking tot het schrijven van songs, winnen Lennon en McCartney met vlag en wimpel. Over smaak kun je natuurlijk eindeloos discussiëren, maar dat is een zinloze bezigheid; je kunt beter naar muziek luisteren dan erover in discussie gaan. Dit wil dan ook geen ‘mooier of minder mooi’ vergelijking zijn, maar puur een analytische observatie.

Vanuit de blues is het onvermijdelijk dat de Stones veel meer een improviserende band werden dan hun tegenhangers. Dé solo die ik altijd als voorbeeld gebruik tijdens mijn improvisatielessen is wat mij betreft Richards solo in Symphathy for the Devil: hét bewijs dat minder uiteindelijk meer is: je hoeft niet alles dicht te spelen voor een interessant geheel; je hoeft niet eindeloos veel noten te raken. Dit is elke keer weer een kippenvel-solo voor mij. En als iemand die dát kan niet veel later tweede ‘viool’ gaat spelen tov nieuwkomer Mick Taylor; hoe goed moet deze junior dan wel niet zijn?

Een nummer ter illustratie van Taylors kunnen is Can’t You Hear Me Knocking. Ook weer: de perfecte opbouw, beginnend met een saxofoon-solo en later overgenomen door Taylors gitaarsolo. Prachtig hoe de gedachten zich ontvouwen vanuit bijna niets. Dat vind je bij The Beatles niet. Het idee van de spontane improvisatie is bij hen heel misschien te vinden in de solo van Taxman. McCartney ramt deze er naar verluidt in één keer uit nadat Harrison eindeloos heeft gezocht naar een ingang tot een solo. Harrison was meer de man van de vooraf geconstrueerde (kortere) solo’s. Als McCartney deze solo niet heeft voorbereid, maar ter plekke heeft bedacht in de tijd dat hij George zag worstelen, verdient dat nog meer respect dan hij toch al verdient voor deze complexe mengeling van stijlen. De combinatie van oosterse en westerse invloeden levert een bijna avantgardistisch bouwwerk op. George zou zich later met een zekere mate van genegenheid herinneren dat Paul de Indische elementen als ‘cadeautje’ voor hem had ingepast.
Harrison heeft voorbereidingstijd nodig om tot fraaie solo’s te komen. Al vroeg komt hij op de proppen met de prachtig uitgebalanceerde solo voor All My Loving. Vanaf 1968, als hij merkt dat hij de sitar nooit echt zal leren bespelen en hij meer tijd aan de gitaar gaat besteden, komt hij tot wonderschone solo’s als die in Something. Muzikale perfectie, maar totaal niet te vergelijken met de perfectie van Knocking of Devil. Constructie tegenover improvisatie.
Harrisons solo’s worden veel meer een geïntegreerd onderdeel van de song; de solo van Devil is bij elk concert een andere. Daarbij wordt alleen gebruik gemaakt van de kernmomenten als instap voor de verschillende delen. Ik moet de eerste live gespeelde solo nog horen die ook maar bij benadering de perfectie van de album-solo bereikt. Sommige solo’s op live-albums zijn ontegenzeglijk spectaculairder of spannender, maar ze benaderen nooit de sublieme opbouw en invulling van de solo op Beggars.
Door het verschil in benadering van de solo’s houdt McCartney tijdens zijn live-optredens (bijna) altijd vast aan de solo zoals deze op het album staat en improviseren de Stones er elke avond weer lustig op los. McCartney week alleen af van de bestaande solo’s toen hij in 1989 zijn Beatlesrepertoire herontdekte en voor het eerst het grootste deel van zijn concert vulde met Fab Four materiaal. Overigens denkt Paul ook dat hij het publiek zou teleurstellen als hij zich niet aan de albumversie houdt. Dat idee vindt zijn oorsprong in een negatieve concertervaring in zijn jeugd.

The Beatles heb ik veel eerder leren kennen dan The Rolling Stones. Dat zal ongetwijfeld meespelen bij mijn voorkeur voor The Beatles. Muzikale smaak wordt immers voor een groot deel bepaald door de ervaringen uit je jeugd. Maar los daarvan: het harmonisch/melodisch bouwwerk dat Lennon en McCartney in de jaren 60 samen optrokken blijft voor mij toch oneindig veel fascinerender dan welk werk van eender welke groep dan ook. Dat neemt niet weg dat ik blij ben dat ook alles van The Stones in mijn platenkast staat. Beatles en Stones staan keurig naast elkaar en dat gaat prima. Er is, niet alleen in mijn platenkast, ruimte genoeg voor beide geweldige bands.