Tekst & muziek

Tekst &
muziek

‘John is de man van de woorden, Paul de man van de muziek’. Dit soort gemeenplaatsen en variaties op het thema hoorde je vaak midden jaren zeventig van de vorige eeuw. Lennon de woorden, McCartney de akkoorden.
Onzin natuurlijk, want hoewel je kunt stellen dat Lennon over het algemeen de betere teksten heeft geschreven en McCartney veel meer inzicht heeft in de theoretische achtergronden van muziek, een inzicht dat hij combineert met een ongelooflijk gevoel voor harmonie en melodie, schreven de heren zowel teksten als melodieën van songs. Vaak gescheiden van elkaar.

Door hun namen te verbinden tot een twee-eenheid onder songs, plaatsten ze zich in een rij grote schrijvers-duo’s. Duo’s die, anders dan bij John en Paul het geval is, wél werkten met een gescheiden taakverdeling: Bacharach-David, Gilbert and Sullivan, John-Taupin enzv.

Ik heb er nooit echt bij stilgestaan. De heren schreven (overwegend) ieder voor zich tekst én muziek. Nou en….. Tot ik onlangs mijn nogal eenzijdige fascinatie voor muziek op vinyl een beetje los heb gelaten en me ben gaan verdiepen in High Res streamen.
Met de juiste apparatuur en een abonnement bij een service die High Res audio aanbiedt, kan dat werkelijk fenomenaal klinken. Ik keek nooit verder dan de ‘gebrek aan kwaliteit’ veronderstelling en was onvoldoende geïnteresseerd in het gebeuren om tijd te steken in het onderzoeken van de opties, maar onlangs heb ik de stoute schoenen toch maar aangetrokken en nu is het een geweldige aanvulling op muziek op vinyl.

De twee grootste voordelen: alle denkbare muziek kan verkend worden én deze omvangrijke bibliotheek neemt geen ruimte in! Omdat ik zo langzamerhand een schoenlepel nodig heb om elk nieuw gekocht album een plek tussen de andere lp’s te geven is dat laatste mooi meegenomen.

Door te streamen heb ik de muziek van Elton John beter leren kennen. Ja ja, ik weet het: niets te vroeg, maar tot voor kort knapte ik af op de songs waarmee ik toevallig in aanraking kwam. Hoe kun je beter beginnen met luisteren naar Elton dan door ‘Goodbye Yellow Brick Road’ te verkennen? Maar na een minuut ‘Funeral for….’ was ik er wel klaar mee. Wat een geneuzel.
Dat het daarna echt interessant werd zou nog even verborgen blijven voor mij.
Ik heb de ‘luisterachterstand’ inmiddels in no time weggewerkt. Tijdens het luisteren sprongen er twee dingen uit: het ongelooflijk pianistische van zijn songs; de piano wordt echt geweldig gebruikt. Het tweede viel niet zozeer op, maar was meer een gedachte die langzaam vorm kreeg tijdens het luisteren. Het betreft de gedeelde verantwoording mbt het scheppen van de twee-eenheid tekst en muziek. Dat heeft bepaalde consequenties. Is dat belangrijk? Ja en nee. Mooi is en blijft mooi. Slecht blijft slecht of het eindproduct nu door één iemand geschapen is, of door twee. Maar er verandert wel degelijk iets met betrekking tot bepaalde aspecten van het ontstaan van teksten. Voor mij is dat niet onbelangrijk.

Zo las ik ergens dat ‘I’m still Standing’ ontstaan is nav een stukgelopen relatie van Bernie Taupin (tekstschrijver van Elton John). Op het moment dat Elton er zijn muzikale ideeën op los laat wordt het (in ieder geval voor de luisteraar) een lied met een andere lading. Het is een bijna agressief muzikaal power-house geworden waarin Elton bezingt hoe hij ondanks alle tegenslag, alle drugsgebruik etc. nog steeds overeind staat. Hij laat zich niet klein krijgen.
Wat in Bernie’s beleving misschien een tekst geschreven vanuit kwetsbaarheid is, klinkt nu (door de muzikale herinterpretatie) alles behalve kwetsbaar!

Hoe anders is dat als tekst en muziek van dezelfde hand zijn. Wil McCartney onvrede over zijn relatie met Jane onder woorden brengen en deze onvrede stem geven met muziek, het blijft zíjn verhaal. Zijn woorden worden gedragen door de klanken die Paul als passend heeft ervaren.
Ik mag er als luisteraar mijn eigen verhaal in horen, maar uiteindelijk blijft het Pauls ding. Ik kan, als hij er iets over los laat of biografen goed werk verrichten, een vinger krijgen achter het waarom van de verklankte onvrede. En dat is mooi: ik hoef me niet te verdiepen in de levens van twee mensen, nee, het lijntje naar de mannen die ik bewonder is een heel direct lijntje.

Bij ‘I’m Still Standing’ is al sprake van een herinterpretatie tussen het moment waarop de woorden het huis van Bernie verlaten en het moment waarop ze gedragen door de klanken van Elton mijn oor bereiken.
In de beleving van de luisteraar kan ‘I’m Still Standing’ (en dan bedoel ik de combinatie tekst/ ‘weerbare’ muziek) worden tot een persoonlijke hymne: ze zullen mij (de luisteraar) er verdorie niet onder krijgen.
Dat gebeurt natuurlijk bij de muziek van Lennon en McCartney ook, maar dan is er slechts sprake van één herinterpretatie. In het geval van Taupin ontstaat een herinterpretatie ván een herinterpretatie.

Op ‘Captain and the Kid’ staat ‘Blues Never Fade Away’ met daarin een verwijzing naar John Lennon (‘I miss John Lennons laugh). Elton bewaarde warme herinneringen aan Lennon. Op een autobiografisch album vinden, met dank aan Taupin’, die herinneringen een plekje. Hoe zou zoiets gaan? Zou Elton erom gevraagd hebben? De ‘I’ die Lennon mist is niet degene die de zin aan het papier heeft toevertrouwd.

Ik moet hier misschien bekennen dat ik niet heel erg geïnteresseerd ben in popmusici die enkel reproduceren. Mooi zingen? Prima, maar wat zing je dan? Enkel jouw interpretatie van songs door een ander geschreven? Ik laat het graag aan me voorbij gaan. Een uitzondering maak ik voor de coveralbums van mensen die overwegend albums uitbrengen met eigen werk en slechts af en toe een coveralbum. ‘Run Devil Run’, ‘Kisses on the Bottom’, ik vind ze geweldig, ook omdat iemand die normaal gesproken eigen werk vertolkt, dit soort albums op kan nemen met een overkoepelende gedachte.

Maar goed, de eindeloze rij zangers en zangeressen die het werk van anderen reproduceren laat ik zonder enige moeite voor wat het is.
Ik houd van de combinatie scheppen/uitvoeren. Er zit voor mij een soort gradatie in de lijn enkel reproduceren, tekst óf muziek schrijven om zelf uit te voeren, tekst én muziek schrijven en dit ook nog eens zelf op de plaat zetten. Een gradatie van minst interessant naar heel boeiend.
Een uitzondering maak ik voor de muziek van ruwweg vóór Elvis en voor de Elvis van vóór zijn militairedienst.

De schrijvers duo’s uit de periode vóór de Rock and Roll zijn geworteld in een tijd waarin de opzet van de muziekindustrie een andere was. Je had enerzijds de schrijvers (heel vaak duo’s) en anderzijds de uitvoerders waarvoor de duo’s schreven.
Pas als in de jaren zestig van de vorige eeuw duidelijk wordt dat er aanzien en geld verdiend kan worden met het zelf scheppen van wat je opneemt, versmelten schrijver/kunstenaar en uitvoerende.

Zoals gezegd heb ik door het fenomeen streaming (eindelijk) Elton John echt leren kennen en waarderen. Luisteren naar zijn muziek zal echter in mijn beleving nooit zelfs maar in de buurt kunnen komen van luisteren naar The Beatles. Deels heeft dat te maken met jeugdsentiment, maar deels ook met kwaliteit. Elton’s muziek heeft wat meer elementen die voor een zekere herkenbaarheid in zijn scheppen zorgen. Lennon en McCartney zijn minder verankerd in één stijl. Eigenlijk zijn ze helemaal niet vergroeid met één stijl. Er is sprake van een permanente ontwikkeling. Zeker in de jaren zestig zijn ze bijna niet bij te houden wat betreft stijlveranderingen in muziek en tekst. Dat laatste aspect (de tekst) is wel meer Johns terrein dan dat van Paul.

Dat ze daarnaast ook nog eens alle twee, Harrison meenemend, alle drie, de eigen gevoelswereld verklanken, is voor mij echt een mega pluspunt. Lennon die een laag zelfbeeld heeft en ‘I’m a Loser’ schrijft of de ellende van zijn jeugd van zich afschrijft/schreeuwt op een aangrijpend album, McCartney die de herinnering aan musiceren aan de piano te midden van ooms en tantes levend houdt met songs als ‘Honey Pie’, of zijn wisselende gevoelens t.o.v. Jane verwoordt én verklankt in een reeks songs, George die iets simpels als het weer gaan schijnen van de zon koppelt aan zijn stemming op dat moment en een monument in woord en klank schept, het geeft iets extra’s. Het geeft mij als fan een inkijkje in hun wereld. Het laat mij een heel klein beetje meekijken over hun schouder.

En natuurlijk is het niet allemaal even belangrijk. Soms betreft het gewoon ‘Silly Love Songs’, maar dan nog zegt het iets over de bedenker. De man die ‘Helter Skelter’ heeft gecreëerd, heeft blijkbaar ook een antenne voor ‘onzinnige liefdesliedjes’, ja zelfs voor kinderliedjes. Het totaal van zijn scheppen wordt daarmee autobiografisch. Elton John’s canon is hoogstens biografisch.

Taupin is de man in de schaduw. Hij is de naam naast die van Elton onder songs. Omdat hij niet uitvoert is hij veel minder een publiekfiguur. Wil ik meekijken over zijn schouder? Ach, niet persé. Ik ken hem immers niet. Dat maakt het niet oninteressant en de teksten zijn absoluut boeiend, maar die verbinding met de bedenker heeft een meerwaarde voor mij.

Mijn helden vereeuwigen aspecten van hun leven. En in die verwoordingen, gedragen door klanken die ze zélf als passend ervaren, zal hun bestaan, het feit dat ze hier rondlopen of ooit hebben rondgelopen, eeuwigheidswaarde blijken te hebben.
Ik mag woorden en muziek, maken tot een deel van mijn zijn, mijn verhaal, maar uiteindelijk bewaren de woorden en klanken van John, Paul en George fragmenten van hún zijn ‘tot het einde der tijden’.

George Harrison

George
Harrison

Ik vond de foto op de achterkant van de hoes met z’n bruintinten fantastisch. Hij zat daar in een soort oversized daklozenjas en harige laarzen op een bankje met naast zich uitgesneden in het hout zijn naam en de naam van het album. Het bankje leek betere tijden gekend te hebben. Alleen voor die foto had ik het album al willen kopen, ware het niet dat de recensies vernietigend waren.
Bij elk bezoek aan mijn favoriete platenzaak bestudeerde ik de foto om vervolgens te besluiten het album toch maar niet te kopen.

Gedurende jaren stond dit album in de platenbak. Stof en slijtage langs de randen maakten dat het aanzien van de hoes steeds beter paste bij de rafelige uitstraling van de foto op de achterkant.
‘Dark Horse’ is één van de weinige Beatles-solo albums waarbij ik destijds de verleiding heb kunnen weerstaan het te kopen. Toen in 2017 de vinylset met het complete solowerk van Harrison verscheen, vond dit album uiteindelijk toch een plekje in mijn collectie en eerlijk gezegd; ik vind het een heel veel beter album dan de recensies deden vermoeden.
Het bungelt wat mij betreft zeker niet onderaan de lijst van Harrison’s albums.

De jaren zeventig van de vorige eeuw, een mooie, nee een schitterende tijd om Beatlesfan te zijn.
De groep bestond weliswaar niet meer, maar het gonsde bijna permanent van geruchten over een mogelijke reünie. En tot het moment van die gedroomde reünie (het zou uiteindelijk bij een droom blijven), kon je de tijd doden met een behoorlijk aantal releases van solo-albums. In een decennium waarin er veel minder tijd zat tussen het verschijnen van nieuwe albums, was je met vier ex-Beatles verzekerd van (meerdere) jaarlijkse releases. Het loonde dus om minstens één keer per week de bakken te doorzoeken van een platenzaak.

Doordat ik minimaal die wekelijkse frequentie aanhield, kon het gebeuren dat ik, naar de bak met daarin de plastic afscheiding met daarop ‘George Harrison’ met daarvoor twee of drie van zijn albums lopend, al in de week van verschijnen tegen een fel oranje hoes aanliep. Ik was binnengelopen om weer eens te gaan twijfelen over de aanschaf van ‘Dark Horse’, maar de felle kleur trok mijn aandacht en ik vergat het oudere album onmiddellijk.
Door de in de hoes uitgesneden letters waren delen van een foto van George te zien. Zag ik dat nu goed? De man die op zijn hoesfoto’s bijna altijd gekleed ging én keek als een overwerkte tuinman leek wel te lachen. De lp mét de binnenhoes uit de hoes schuivend bleek ik het goed gezien te hebben. Vooral de kleurenfoto, met zijn vage herinnering aan de foto op de hoes van ‘Let it Be’ toonde een stralende George. Ik had nog geen enkele bespreking van dit album gezien, maar de foto’s en het stukje zelfspot langs de onderkant van de blauwe foto maakten dat ik het nog die middag gekocht heb.

Helaas, de vrolijke hoes vond geen weerklank in de muziek. Het is voor mij een album dat ik af en toe kan waarderen (er staan echt wel fraaie dingen op), maar vaak irriteert het me mateloos door de deprimerende inhoud gecombineerd met het klagende in de stem van Harrison.

Harrison zag na dit album zelf ook ‘het licht’. Het roer ging om.
Het volgende album combineerde een fleurige hoes met vrolijke teksten en pakkende muziek. Het team rond Harrison had, waar het de publiciteit betrof, ook duidelijk een tandje bijgeschakeld. Dit keer was het lang van te voren al duidelijk dat er iets nieuws zou verschijnen. ‘33 1/3’ maakte van George weer een popster die ertoe deed, ondanks de nog steeds aanwezige religieuze thema’s zoals zijn eerbetoon aan Paramahansa Yogananda (‘Dear One’). ‘33 1/3’ is een hoogtepunt in zijn oeuvre. Eigenlijk kent het maar één minder moment; zijn cover van ‘True Love’.

De koek was hierna nog niet op! Dit album kreeg met ‘George Harrison’ een prachtige opvolger. De overwegend groene hoes liet de uitbundigheid van zijn voorganger achter zich en muzikaal/tekstueel bezien bleek het ook iets rustiger, maar zeker niet minder.

Niet alles op dit album is top. Zo heb ik nooit iets gehad met ‘Faster’ en vind ik ‘Here comes the Moon’ echt helemaal niets. Ik vind het ontstaan van zo’n song als tegenover van één van zijn grootste songs (‘Here comes the Sun’) al twijfelachtig waar het gaat om (gebrek aan) inspiratie, maar ook de opbouw is niet je dat. Een ultra kort vers (met herhaling) wordt gekoppeld aan een verhoudingsgewijs (te) lang chorus. Alles wat ‘Sun’ zo schitterend maakt ontbreekt hier. Maar niet getreurd, de rest van het album is geweldig.

Ik houd van de positiviteit die de teksten ademen. Het verhaal van ‘Blow Away’ dat in feite een praktijkgevalletje ‘na regen komt zonneschijn’ is, gedragen door aanstekelijke muziek……elke keer na het beluisteren van dit album zoemen tekst en muziek nog uren na in mijn hoofd.

‘Not Guilty’. Waarom heeft hij deze song zo’n tien jaar op de plank laten liggen? Het is nu niet bepaald zo dat de aanpak heel anders is dan tijdens de ‘White Album’ sessies. Hij kan geen interpretatie problemen gehad hebben.
Harrison nam in interviews zeker geen blad voor de mond wanneer zijn traumatiserende Beatles-verleden ter sprake kwam. Ook zijn problematische relatie met McCartney bleef niet onbesproken. Ik kan me derhalve ook niet voorstellen dat hij vanwege de (milde) aanklacht in de tekst dit lied heeft laten liggen.

‘Soft Hearted Hana’ met z’n ‘Honey Pie in de plaatselijke kroeg’ sfeertje. Hoewel de bezetting van de songs zeker niet klein is, heeft het hele album iets kamermuziek-achtigs in vergelijking tot de voorganger. ‘Hana’ swingt heerlijk ontspannen in een moeilijk te vangen mengeling zowel van stijlen als instrumentatie. Als het al iets is, is het vooral geworteld in de pre-rock and roll tijd. Dus idd familie van ‘Honey Pie’.
‘Your Love is Forever’ heeft een prachtige lichtheid door de nadruk op de gitaren t.o.v. bas en drum. Een devotioneel zwevende song.

En dan het sublieme ‘Dark Sweet Lady’. Harrison was een liefhebber van akkoorden met iets extra’s. Majeurseptiemakkoorden, none-akkoorden. Hij gebruikte ze graag en veel. In dat opzicht is het heel mooi dat zijn eerste echte solo-album opent met een majeurseptiemakkoord. (‘I’d Have You Anytime’ op ‘All Things Must Pass’).
‘Dark Sweet Lady’ loopt niet alleen over van dit soort akkoorden, maar het gebruik ervan is ook geniaal.

Na het eerste akkoord D volgt onmiddellijk een Fis7 akkoord (met een +5??) op ‘dark’. Voor wie dit niet verrassend genoeg vindt; dit akkoord gaat vervolgens zelf weer naar C7-9 op ‘Lady’. Een theoretisch bijna onmogelijke verbinding, maar het enharmonisch verwisselen van ais naar bes (MollDur) en de toevoegingen die vooral in de melodie een plek vinden maken dat het probleemloos, logisch én melodieus klinkt. De dubbele ‘querstand’ (eerst a-ais direct gevolgd door c-cis) maakt de gevonden oplossingen van een McCartney-achtige schoonheid: zo’n complex probleem en toch zo’n melodieus resultaat. Wat een vondst!
Overigens laat George onder ‘You came and helped me through’ horen in welke context Fis7 meer volgens de regels functioneert: bm- Fis7-bm. Maar gek genoeg klinkt de eerst genoemde harmonisatie niet minder vanzelfsprekend.
Het A6 in de cadens van elke tweede zin is ook lang niet gek.

Harrison zou zijn gewoonte om hoogte- en dieptepunten af te wisselen trouw blijven, maar binnen deze afwisseling vormen ‘33 1/3’ en ‘George Harrison’ misschien wel de top van zijn totale solo-scheppen.
‘George Harrison’. Er zijn periodes dat ik dit album vergeet (gek genoeg geldt dat niet voor ‘33 1/3’) en telkens wanneer ik het dan weer beluister baal ik dat ik het een periode niet op de radar had. Naast het exemplaar in de 2017 box staat ook het destijds bij verschijning aangeschafte exemplaar nog steeds tussen mijn lp’s.
Zo’n vierenveertig jaar oud, de hoes valer en ‘zachter’ geworden. Een permanente aanwezigheid in mijn leven. Aanvankelijk grijs gedraaid, soms vergeten, maar ook telkens weer herontdekt.
Om ‘Blow Away’ te parafraseren: ‘All I’ve got to do is to love them’…..en dat doe ik dan ook maar: het zijn gave albums.

The lovely Linda

The lovely
Linda

‘Blackbird slaat toe (ondanks het vrouwtje)’ stond in grote letters boven een interview met McCartney in muziekkrant ‘Oor’ nav het concert dat Wings zojuist gegeven had in Nederland in het kader van de ‘Wings Over The World’ tour. Op 25 maart 1976 deed de ex Beatle nl. Ahoy aan met zijn nieuwe band. Het Amerikaanse deel van deze tour zou uitmonden in het album ‘Wings Over America’.
Linda kwam er niet goed af in het interview zoals al blijkt uit de denigrerende en vrouwonvriendelijke subtitel. Ook in de tekst zelf had de schrijver het op haar voorzien. Zo werd er gevraagd naar de Beatles-songs die Paul voor het eerst na het uiteenvallen van The Beatles speelde tijdens deze tour. Paul wilde dat niet te belangrijk maken gezien de mega schaduw van het verleden waaraan hij zich had moeten ontworstelen en antwoordde: ‘They are just songs’, waarop Linda als bijna hysterisch wordt afgeschilderd met een geschreeuwd: ‘THEY ARE GREAT SONGS!’ In de nadagen van The Beatles, als John en Paul meer en meer een eigen leven krijgen, onafhankelijk van elkaar, vinden ze elk een levensgezel die in meer (Yoko) of mindere (Linda) mate de rol van artistiek sparringpartner overneemt van het ex-klankbord.

De uitwerking van de vrouwen op de respectieve carrières is erg verschillend. Linda had een stem die goed functioneerde in de achtergrondzang voor Paul’s albums. Ze is de toetsenist van Wings geworden, eigenlijk alleen om als gezin bij elkaar te kunnen zijn tijdens de tournees. Haar invloed op de muziek van haar man lijkt zich naast de prima backingvocals te beperken tot zeer matig musiceren en heel erg ongemakkelijk bewegen in de videoclips van Wings. Met name in de clip voor ‘My Love’ oogt Linda totaal niet op haar plek. Ze ziet er ook nooit uit als iemand die ook maar enigszins op voet van gelijkwaardigheid meedoet in Wings. Eigenlijk ziet ze er niet uit als een musicus.
Yoko daarentegen heeft de richting van Johns carrière heel erg meebepaald: niet alleen door haar politiek activisme, maar ook doordat ze al een leven in de schijnwerpers had vóór John en nooit van plan is geweest alleen maar ‘de vrouw van’ te worden.
Linda echter wilde haar carrière ais fotograaf van de popsterren graag opofferen en is daardoor de vrouw van…. geworden met als voornaamste taak het uit de wind houden van haar man. Ze was er aan zijn zijde tijdens de tournees, ze was er voor zijn carrière. Haar muzikale inbreng is afgezien van de zang niet noemenswaardig; dat had een ander beter gedaan, maar ze was er en dat was erg belangrijk voor Paul. Op ‘Wings Over America’ is haar bijdrage adequaat als het om de toetsen gaat, met de kanttekening dat de complexere partijen door Paul of Denny gespeeld worden. Haar backing-vocals zijn voor mij vanaf ‘Ram’ een positief aspect van alle albums.
John zag Yoko als gelijkwaardig en als een waardig opvolger van Paul als sparringpartner.

‘Wings over America’ lag opeens in de winkels in december 1976 met een cover die ik nooit mooi heb gevonden en eigenlijk lang ook niet begrepen heb. De archive collection boxset maakte pas duidelijk wat het voor moest stellen. Een bont deel van een vliegtuig (dat zag ik ook wel) met opengaande deuren (de lichtstreep) waar Wings uit zou komen. De steeds bredere streep op de binnenhoezen suggereert het verder openen van de deur. De cover is ontworpen door Hipgnosis, dus het ligt helemaal aan mij dat ik dit niet de mooist denkbare hoes vind, hoewel de nieuwe uitgave op drie kleuren vinyl best mooi is: glanzend en net iets donkerder. Ook dit is weer zo’n album dat ik lang genegeerd heb in de winkel. Dit keer omdat ik nogal éénkennig was: als Paul niet zong hoefde het van mij niet. ‘Speed of Sound’? Laat maar. ‘Venus and Mars’: graag, maar wel altijd de twee songs na de ‘Venus and Mars’ reprise van kant twee overslaan. ‘Over America’: veel te veel leadvocals van andere bandleden en bovendien: Beatlessongs zonder de andere drie: een gevalletje ‘niet voor mij’. Maar ja: mijn weerkerend thema: al het andere was op een gegeven moment gekocht en ik had nog geld in mijn zak dat persé op moest. ‘Over America’ is zeker niet één van de top live-albums afgezet tegen live-albums van andere artiesten. The Allman Brothers, Peter Frampton, Neil Young, Hendrix, ze hebben het allemaal beter gedaan.

De eerste kant is meer dan prima en de laatste lp is echt te gek, maar het is als geheel geen album dat ik in één adem zou noemen met b.v. ‘The Allman Brothers live at Fillmore East’.
Ik moet hier wel even iets opbiechten. Ik ben mijn hele leven al een enorm fan van muziek op vinyl. Tot voor kort ging er niets boven die zwarte schijven voor de perfecte luisterervaring. Onlangs heb ik echter het fenomeen streaming ‘ontdekt’. Ik streamde natuurlijk al wel, maar eigenlijk alleen via de telefoon tijdens huishoudelijke karweitjes. Ik had me nog nooit verdiept in de diverse mogelijkheden en de installatie-voorwaarden om High Res te kunnen streamen. Nu alle voorwaarden aanwezig zijn om optimaal te kunnen genieten van gestreamde muziek, moet ik bekennen dat ik ‘Wings Over America’ nog nooit zo mooi gehoord heb als gestreamd via Qobuz. Daardoor is er sprake van een soort herwaardering van dit album. Hier kan geen lp tegenop. Voor het eerst heb ik het gevoel echt aanwezig te zijn bij dit concert. Voorheen klonk het een beetje als een vaag aftreksel van iets geweldigs. De bron voor Qobuz is ongetwijfeld de High Res versie van het album die je kon downloaden als je de ‘Archive deluxe’ box had gekocht. Dezelfde bron wordt, neem ik aan, ook gebruikt door Tidal. Maar zowel de download als de Tidal ‘versie’ haalt het gestreamd via mijn installatie, niet bij hoe dit album via Qobuz klinkt.

Op vinyl had ik vooral moeite met het akoestische gedeelte. Dat klonk in mijn beleving niet erg overtuigend. Via Qobuz beluisterd echter, wordt ook dit gedeelte een prachtige ervaring. De gitaren klinken vol en aanwezig en de samenzang is fenomenaal. Ik heb een zwak voor de gecombineerde stemmen van Paul, Linda en Denny L. Dit vocale bouwwerk is één van de dingen die met name ‘Band on the Run’ kleuren.
Tot voor kort miste ik die magie op ‘Over America’, maar via Qobuz is het er helemaal. Linda’s invloed op dit aspect van de muziek valt niet te ontkennen. Haar bijdrage als toetsenist mag dan minimaal zijn, haar stem in combinatie met genoemde mannen functioneert wonderschoon.

Wat dit album daarnaast bovengemiddeld de moeite waard maakt, is zijn plaats in de lange rij live-albums die nog zou volgen van McCartney. Een reeks waarin het accent telkens ligt op de albums die op dat moment net uit waren. Dat maakt het geheel van de live-albums tot een soort ‘fotoalbum in songs’. Een ‘en toen, en toen’. Een oeuvre-overzicht in highlights.
Zo is ‘Over America’ het album horend bij ‘Band on The Run t/m Speed of Sound’, ‘Tripping The live’ het album met voor het eerst ongelooflijk veel Beatlessongs en aandacht voor ‘Flowers in the Dirt’. Ook het album met de fraai uitgesponnen improvisaties. ‘Paul is live’ richt zich op ‘Off The Ground’ en lijkt verder een beetje ‘Tripping deel twee’ met aandacht voor de (Beatles)songs die niet op ‘Tripping’ zijn gekomen. ‘Back in The US’ (resp World) wil ‘Driving Rain’ onder de aandacht brengen en lijkt verder een herhaling van de sinds ‘Tripping’ vertrouwde McCartney formule die hier al wat sleets begint te worden doordat Paul niet schuwt om telkens weer dezelfde verbale inleiding te gebruiken en anekdotes aan te halen die een ieder in het publiek zo langzamerhand van binnen en van buiten kent. De tijd van de vrije improvisatie is ook een gepasseerd station: de solo’s van de albums worden nootgetrouw gereproduceerd. ‘Amoeba Gig’ is een opvallend live-album, niet alleen omdat ‘Memory Almost Full’ het album is dat geplugd wordt, maar ook door de intieme setting. Live in een grote ‘recordstore’ en dus voor een klein(er) gezelschap. De band hier is echt geweldig en meer dan op ‘Back in’ is er ruimte om vrijer te musiceren en te improviseren.

Linda is aanwezig als toetsenist op een groot deel van die albums, maar vanaf ‘Tripping’ is ze eigenlijk alleen nog aanwezig. De eigenlijke toetsenist is Wix. Muzikaal gezien een verschil van dag en nacht.
Het is in dat opzicht best gek dat mega-perfectionist McCartney omwille van het gezinsgeluk Linda als toetsenist van Wings kon accepteren. Waarom geen vakman/vakvrouw en Linda mee in een hoedanigheid die haar op het lijf geschreven zou zijn geweest: de rol van tourfotograaf.

Ik denk overigens dat er niet veel vrouwen zijn die zo goed op de been gebleven zouden zijn als Linda.
Ga er maar aanstaan: de haat van elke vrouwelijke fan over je heen krijgen omdat je er met de meest begerenswaardige Beatle vandoor gaat. Van de een op de andere dag achtergrondkoortjes moeten zingen op albums terwijl je even daarvoor misschien enkel onder de douche hebt gezongen. ‘Ja’ zeggen op de vraag of je je voor kunt stellen de toetsenist in een nieuw te vormen band te worden, omgeven door vakmensen die af en toe zelfs uitspreken dat Linda geen muzikaal wonder is en voor je tot drie kunt tellen zit je op het podium in een zaal vol studenten, die enkel geïnteresseerd zijn in de oude Beatlesmuziek. Dat verdient meer respect dan ze lange tijd gekregen heeft.

‘Gertrud Higgins’, zoals Paul haar menig avond tijdens de tour van 1989/90 voorstelt aan het publiek is enkel nog aanwezig omdat ze elkaar niet willen missen gedurende de tour. Ze wordt vriendelijker bejegend door het publiek, dan in 1976. Juist nu ze muzikaal gezien ontlast wordt, een stap terug doet, vindt ze acceptatie bij de massa die haar ziet als de geliefde vrouw van en niet meer als die Amerikaanse die er met de hoofdprijs vandoor is gegaan (een Beatle).

De serie live-albums is onbedoeld een document geworden van de rol van en de houding t.o.v. Linda. Ze begint als dé toetsenist van Wings en wordt uiteindelijk de vrouw voor de simpeler lijntjes naast Wix tijdens de wereldtournee van 89. Omgekeerd evenredig daaraan groeit met het verstrijken van de tijd de waardering bij het publiek voor haar. Is dat omdat de tijd dingen verzacht? Is het omdat ze minder aanwezig is in de muziek van haar man? ‘I wouldn’t have my old lady on stage’ of iets van gelijke strekking zei Mick Jagger ooit over het feit dat Linda in Wings zat. Het had altijd iets onnatuurlijks, maar is in zekere zin wel typisch McCartney. Paul, de familieman.

De buitenwereld krijgt haar steeds minder te zien als toetsenist. Als iets wat ze eigenlijk helemaal niet was, waardoor ze steeds meer in beeld komt als dat was ze wél was: een, naar men zegt lieve vrouw met veel eigen talenten en gaven. Pauls steun en toeverlaat.

Op zeventien april 1998 overlijdt ze. Een klein jaar (5 mei 1997) voor haar overlijden verschijnt het album ‘Flaming Pie’. Bij de een paar jaar geleden verschenen ‘Super Deluxe Archive’ uitgave zit een dvd met o.a. een docu vol momenten waarbij Linda en Paul overleggen met diverse mensen over artwork e.d.
Wat opvalt is de lieve interactie tussen die twee, of het nu genoemde overlegsituaties zijn of de momenten waarop ze gezeten naast elkaar (backing)vocals vastleggen. Linda is de met de jaren steeds stillere kracht achter Paul.
Zoals McCartney het zegt in My Love:
And when I go away
I know my heart can stay with my love
It’s understood
It’s in the hands of my love
And my Love does it good
En als iemand het kan weten is het McCartney wel.

In mono

In mono

Inleiding
Het komt waarschijnlijk doordat het ideaalplaatje intussen veranderd was, maar toch is het gek. The Beatles waren tot 1969 enkel geïnteresseerd in mono. Het mixen van de stereo-versies van albums lieten ze aan anderen over, terwijl ze zich wél met de mono-mix bemoeiden. Na ‘The White Album’ (in Amerika al mét ‘The White Album’), ging de knop om. Stereo moest het zijn en mono werd iets van het verleden. Daardoor verliep de kennismaking met wat gedurende het grootste deel van hun bestaan in essentie een monoband was, voor de meeste mensen die er, zoals ik, na 1970 mee in aanraking kwamen via een stereo-klankbeeld. En dat is dus wel een beetje gek. Gedurende decennia wordt het beeld van de klank van Beatles-albums dat je in je hoofd opbouwt bepaald door de klank van de over twee speakers verdeelde geluidswereld. Bij de albums gemaakt tijdens de jaren dat ze nog optraden zelfs de geluidswereld van twee speakers met een zo goed als leeg centraal punt tussen de speakers. Een ‘leeg’ midden.

De mono-sets (1)
Al in 1971 (en dus amper drie jaar na ‘The White Album’, het laatste Beatles-album dat ook in mono verscheen (de mono ‘Yellow Submarine’ is grotendeels een folddown), wekte het bevreemding dat McCartney een mono-versie van ‘Ram’ liet maken.
Waarom? Mono was toch behelpen? Dat was helemaal niet interessant en ouderwets!
De tijden waren veranderd. Stereo was het helemaal. Stereo, hét woord voor de moderne luisteraar.
De enkele mono-boxset (b.v. de rode uit 1982), verandert niets aan het plaatje; de band die vooral creëerde in een mono-wereld, was in de beleving van de (nieuwe) fans een stereo-band geworden.

Met het verschijnen van de cd boxset ‘The Beatles in Mono’ (2009) en later (2014) de vinylversie van die box (ja ik weet het; een helemaal nieuwe aanpak dus niet 1 op 1 de vinylversie van…..), werd meer algemeen bekend dat de band een grotere affiniteit had gehad met mono dan met stereo. In het verlengde daarvan werd bekend dat er destijds ook veel meer aandacht besteed werd aan de mono-albums en dat de bandleden zelf actief betrokken waren bij de mono-versies. Wilde je weten hoe de albums bedoeld waren? Beluister de mono-set!

Ik was sceptisch en vermoedde een marketingtactiek. Stereo had altijd voldaan en mono was iets dat hoorde bij lange wollen onderbroeken en kolenkachels. Toch?
Maar ja, als fan die al in geen tijden iets echt nieuws van The Beatles had kunnen kopen, ging ik voor de bijl en kocht de mono-cd-box in 2009 en een paar jaar later de vinyl-box.

De recensies waren ongelooflijk. Dit was het helemaal. Mooier werd het niet.
En mij viel de cd-set ongelooflijk tegen. In de eerste plaats bleek het geen goed idee mono door een hoofdtelefoon te beluisteren. Dat klonk gewoon voor geen meter. Maar via de speakers afgespeeld miste ik ook de dynamiek van stereo. Was dit het nu? Op vinyl zou het wel beter zijn toch? In 2014 was ik hoopvol gestemd; ik zou nu kunnen ervaren waarover men zo enthousiast was. Het bleek beter, maar ik miste de stereo-klank waarmee ik was opgegroeid en de eerste kennismaking met mono bood te weinig ter compensatie. Het bleef een redelijke mate van ijlheid houden.

De installatie
De cd-box stond, naast de vinylset, vergeten in een kast. Tot ik het tijd vond worden om mijn speakers en versterker te vervangen, waarna ik besloot eerst maar eens de cd-set een tweede kans te geven. Wie schetst mijn verbazing? Mono bleek niet alleen mooi, maar het liet stereo kansloos achter zich. Het bleek een bijna driedimensionale kwaliteit te bezitten. Een soort natuurlijk stereo 2.0, zonder echt stereo te zijn. Het klonk ook, vooral in het geval van The Beatles-set, heel erg modern. Zeker in vergelijking tot hun stereoalbums.

Ik kwam er meer en meer achter dat de mono-ervaring, veel meer dan stereo, afhankelijk was van details m.b.t. installatie, perfecte luisterplek t.o.v. de speakers etc.
Daarmee begon mijn zoektocht naar het optimale mono. Een zoektocht beginnend met een mono-stylus. De meest logische en meest eenvoudig te realiseren eerste stap.

Het schijnt, door het beperktere vlak waarbinnen alles zich afspeelt, veel moeilijker te zijn om een goede mono-mix te maken dan een goede stereo-mix. Elke gemaakte keuze heeft gevolgen voor al het andere in het plaatje. Bij stereo zijn de ruimtes groter. Het is grappig dat dit ‘alles moet kloppen’ een parallel kent in het hoe van het beluisteren. Hier geldt ook; alles moet kloppen. Of; hoe beter het klopt, hoe mooier het resultaat. Stereo klinkt eigenlijk altijd wel minimaal prima.

Er werd mij geadviseerd een Grado mono cartridge te kopen. Volgens de man van het advies een element met een warme klank. Wat hij als warm ervoer, vond ik echter een levenloze muffe klank. Op fora lees je soms dat mono-albums veel beter klinken wanneer ze afgetast worden met een stereo-element en ik zou het daar helemaal mee eens geweest zijn als de Grado mijn enige ervaring zou zijn gebleven.

Ter vervanging van de Grado koos ik een Ortofon 2M Mono. Ik had al een 2M Black en was daar meer dan tevreden over.
Dit mono-element heeft een 1 millimeter stylus. Het formaat van de gloriejaren van mono. Tegenwoordig worden monoalbums gesneden met een stereo-‘cuttinglathe’ waardoor de groeven, evenals bij stereoplaten het geval is een breedte hebben van 0,67mm. Hierdoor zakt een mono element van 1mm niet tot op de bodem van de groef van de nieuw gesneden mono-albums. Dat is geen probleem omdat de informatie in het bovenste stukje van de groef zit. Toch vind ik het jammer dat ik pas na de aanschaf van de 2M mono las dat er een 2M mono SE bestaat die wel een stylus van 0,67mm heeft. Dit element is speciaal voor de ‘The Beatles in Mono’ box ontwikkeld met in acht neming van alle specificaties van deze set. Ooit ga ik erachter komen of dit idd nog mooier is, maar om een element dat nog niet overdreven veel uren gespeeld heeft en meer dan prima bevalt te vervangen gaat me toch iets te ver.

Voor mensen die de mono-ervaring willen benaderen, maar geen mono-stylus willen aanschaffen én geen mono-functie op de versterker hebben: in de video over de Rolling Stones Singles Boxset deel 1 (eveneens een mono-set) van Parlogramauctions (YouTube) beschrijft Andrew een mooi en goedkoop alternatief. Twee kabels waarbij de eerste aan één kant twee tulpstekkers male heeft en aan de andere kant één female en een kabel die daarvan het spiegelbeeld is: twee female en één male.
Koppel deze kabels door de enkelvoudige stekkers te verbinden en verbind je speler via deze constructie met de voorversterker. Het mono dat de speler verlaat via een stereokabel komt zo als één signaal bij de voorversterker. Ik heb er zelf geen ervaring mee, maar als Andrew het zegt geloof ik direct dat het werkt.

Het is opvallend hoeveel beter een monoalbum gespeeld met het perfecte mono-element klinkt in vergelijking tot dezelfde ervaring via een stereonaald. Je zou denken; de informatie is mono, dus wat maakt het uit. Nou, heel veel dus. Nu hoorde ik nog meer waarom men zo enthousiast was.
De mono-ervaring werd er één die iets dubbels had. Enerzijds klonk de muziek duidelijk vanuit een centraal punt (het punt dat bij jaren ‘60 stereo juist vaak te leeg is), aan de andere kant had het een ruimtelijkheid die stereo zelfs niet benaderen kan.
Er is (vanuit het centrale punt) een meer rechts, meer links ervaring, maar verrassend genoeg ook een dichterbij of verder weg gevoel. Ja zelfs een: veel hoger of veel lager in het klankbeeld idee.

De mono-sets (2)

De 2014 vinylset is helemaal analoog. Ook zijn de oorspronkelijke aantekeningen voor deze set gebruikt. Je zou denken dat het resultaat daardoor ongelooflijk dicht ligt bij de eerste mono-persingen. Niets is minder waar. De aantekeningen geven een ideaalbeeld weer. Een ideaalbeeld waarvan men destijds bewust afweek. Had men de albums gemaakt zoals dat volgens de aantekeningen wenselijk was, EMI zou te maken hebben gekregen met stapels retourzendingen omdat de platenspelers van de doelgroep (de jeugd) op alle fronten tekort schoten.

In de eerste plaats zou de optimale basweergave de inferieure naalden aan matige armen uit de groef hebben doen springen en op de tweede plaats zou, door de speakers van menig koffergrammofoontje, elk HiFi gemastered album dof klinken. Dat laatste zorgde er destijds voor dat men ervoor koos die albums (en met name de vroegste albums) met veel meer hoog af te leveren. Dat maakt dat ze op hedendaagse spelers (meer HiFi) beluisterd, hoog en schril kunnen klinken. Ze missen de warmte die de 2014 set heeft.
Daar komt nog bij dat de eerste persingen moeilijk in goede staat te vinden zijn. De schijven zelf vallen over het algemeen nog wel mee en zijn er meestal beter aan toe dan stereo-lp’s uit hetzelfde jaar, maar de hoezen zijn vaak dramatisch. Nicotinevlekken, handtekeningen op hoes en label, vuil langs de flipbacks, verkleuringen van de niet gelamineerde achterkanten, scheuren langs de randen en wat al niet meer. Het is moeilijk mooie exemplaren te vinden en als je ze al vindt zijn ze prijzig.

De 2014 set is inmiddels onbetaalbaar en een heruitgave lijkt heel ver weg. De beperkte oplage verkocht destijds niet goed, maar nadat zo ongeveer de laatste box verkocht was en meer algemeen bekend werd hoe fenomenaal de set is, werd het een collectors item.

Wat te doen als je niet bij de gelukkigen hoort die wel een box hebben bemachtigd?
Ik heb naast de 2014 set, op The White Album na, van elk album minimaal één vroegste mono-persing. En ik heb de 2009 ‘In Mono’ cd-set.
Hoewel ik een bijna obsessieve vinylfanaat ben, moet ik toch zeggen dat, na de 2014 vinylset voor mij de 2009 cd-box de beste luisterervaring biedt. Deze cd’s klinken ongelooflijk goed en als je de vinylset niet kent zou je kunnen denken dat er echt geen betere manier is om The Beatles in mono te beluisteren. Het team achter deze uitgave heeft zich ongelooflijk beheerst. Geen boost van de bas, geen egalisering van het geluidsniveau van de tracks etc.
Een warme klank en een prachtig breed en diep mono-spectrum. Een aanrader en volgens mij nog steeds makkelijk te krijgen.
Overigens is ‘Revolver’ inmiddels in mono te koop in de boxset van de jongste heruitgave.
Dit lijkt de ultieme mono-versie van dit album te zijn. Ze klinkt zelfs nog beter dan de ‘Revolver’ in de 2014 box.
Deze schijf is echt het hoogtepunt in een box (‘Revolver’) met enkel fraaie schijven.

Conclusie

Het is te hopen voor de mensen die er geen hebben kunnen bemachtigen dat er over niet al te lange tijd een heruitgave van de vinylversie van de ‘In Mono’ set komt. De kans daarop lijkt echter klein. De set verkocht, zoals gezegd, aanvankelijk niet goed en pas nadat ze uitverkocht was werd het een beetje de heilige graal van The Beatleswereld.
Apple, of eigenlijk Universal lijkt niet genegen naar de wensen van fans te luisteren. Er wordt al zo’n tien jaar gevraagd om een nieuwe uitgave van de vinyl stereo boxset, maar dan niet gemaakt met digitale masters, maar geheel analoog zoals ook bij de ‘In Mono’ set gedaan is.
Een kansloos verzoek zo lijkt het. De 2014 box en de 1962/1966 en 1967/1970 dubbel lp’s laten horen hoe gaaf een analoge stereo-set zou kunnen klinken.
Ook maakt men telkens weer duidelijk dat een heruitgave van de mono-set erg onwaarschijnlijk is.
Gelukkig is, zoals eerder gezegd, de cd-set nog wel te krijgen. Een geweldig alternatief.
Veel en veel beter gedaan dan de stereo-set uit 2009.

Het is mooi dat de cd en vinyl ‘In Mono’ set naast elkaar bestaan. Door de afwijkende uitgangspunten zijn er wezenlijke verschillen in klankbeeld. En nu komen met het toenemend aantal album-boxsets steeds meer albums buiten de ‘In Mono’ boxsets om beschikbaar in de oorspronkelijke mono-mix. Aanvankelijk op Blu-ray of cd, maar ‘Revolver’ ook op vinyl. Meerdere opties om elk album in mono te beluisteren.
Keuzestress. Heerlijk!

Er zijn, zoals gezegd, meerdere goede redenen om naar The Beatles in mono te luisteren.
Het klinkt zoals de bandleden het bedoeld hebben. Er is meer zorg aan de mixen besteed. Het klinkt vaak veel beter dan de albums in stereo met hun wat verouderde keuzes rond een leeg midden.
Een heel goede bijkomende reden voor fans die, zoals ik, al decennia lang naar deze muziek luisteren: het biedt de kans om het meer dan vertrouwde weer als nieuw te ervaren. Door de mix-verschillen zowel in gekozen takes als in plaatsing van instrumenten en stemmen in het klankbeeld, klinkt de herinnering aan de kennismaking weer mee. Deze combinatie van vertrouwd zijn met en de wow-factor van het dat heb ik nog nooit (zo) gehoord is geweldig. Een erg prettige ervaring.

Drive My Car

Drive My
Car

Ik leerde ‘Drive My Car’ kennen dankzij een jongeman die met mijn vader in de keuken werkte van wat destijds nog een bejaardencentrum heette. Af en toe kwam deze collega bij ons over de vloer en tijdens één van die bezoekjes bracht hij, wetende dat ik fan was, de onlangs verschenen ‘rode dubbelaar’ mee. Ik kende alles van de eerste lp en van kant drie de eerste vier songs omdat ik ‘Oldies but Goldies’ een paar jaar eerder als tweede album aan mijn collectie had toegevoegd (twee albums is natuurlijk geen collectie maar het begin was er). Doordat mijn ‘collectie van twee’ in hoog tempo via drie albums naar vier naar ‘nu lijkt het ergens op’ was gegaan, stond ‘Help’ er inmiddels ook tussen. ‘Rubber Soul’ ontbrak echter nog. Dat album stond nooit in de bakken van de op dat moment enige platenzaak in Winterswijk.

Nooit zal ik het moment vergeten waarop ik de naald op de lp van Kees (zo heette de jongeman) liet zakken tussen ‘Daytripper’ en ‘Drive My Car’. Ik weet het natuurlijk niet meer, maar ik durf er iets om te verwedden dat mijn mond open viel van verbazing. Dit was toch wel andere koek. Een enkele gitaar, zo dominant dat er geen ontkomen aan was opende de song, waarna ongeveer halverwege onder die inleidende klanken Pauls bas een opstapje liet klinken dat een paar noten later op de grondtoon zou landen. Op de mooist denkbare manier begon de bas op het moment dat de gitaar toe was aan de rustiger nazin. Een prachtig stukje complementair ritme. Een term die ik destijds natuurlijk nog niet kende. Ik vond het gewoon fascinerend.
Als kers op de taart gaf ook Ringo acte de présence voorafgaand aan de eerste tel die zou volgen op de inleiding.

Ik heb, zoals iedereen dat denk ik wel heeft, een aantal lievelingssongs onder het totale scheppen van The Beatles. Wat een deel van die songs met elkaar gemeen heeft is de herinnering aan de kennismaking. De schok die elk begin die eerste keer beluisteren teweeg bracht. ‘I Feel Fine’, ‘Ticket to Ride’, ‘Come Together’ en ‘Drive My Car’. Bij geen van die songs was de koek op na de inleiding. Sterker nog: het wordt telkens weer alleen maar beter, maar het begin van deze songs zuigt je de minuten die komen gaan binnen, waarbij je ook nog eens de behoefte om direct die eerste maten nog een keer te beluisteren moet onderdrukken. Laat die naald maar torren….of zal ik dit toch nog een keer, nee laat gaan joh…..
Songs die zelfs na decennia beluisteren nog fris klinken, songs waarbij nooit sprake is geweest van luistermoeheid.

Zó beginnen (Car) en vervolgens iets op de inleiding laten volgen waarbij het moeilijk is om meest favoriete bouwstenen te kiezen onder al het fraais, hoe perfect kan een song van de eerste tot de laatste noot zijn!
Is de samenzang tussen met name John en Paul het meest noemenswaardig? Een samenzang waarbij Paul nu eens als hoogste stem niet John steunt, maar John op fraaie wijze Paul draagt.
Of het moment waarop in de inmiddels driestemmige zang voorafgaand aan het ‘Baby You Can…’ George net iets beter te horen is? Dat kleurt verschrikkelijk mooi.
Of is toch de manier waarop Ringo elke keer weer het ‘Ok je mag in mijn auto rijden’ inleidt in de twee maten ervoor het meest noemenswaardig?
En wat te denken van de piano tijdens de ritjes? Alleen de nieuwe kleur doordat de piano mee gaat doen is al te gek, maar er is meer. De combinatie van syncope en kwartentriolen in de pianopartij werkt ongelooflijk goed. De gitaarsolo mag ik ook niet vergeten, evenmin als het rifje dat alles draagt en de terugkeer van de sologitaar in het coda. Of de ‘Beep Beep’ passages?

‘Rubber Soul’ is het eerste ‘next level’ album van de groep. Een soort ‘Revolver’ light.Het staat, anders dan laatst genoemde album nog met één been in dat wat was en al met het andere been in een ‘alle remmen los’ toekomst. Harrison zag de albums als een bij elkaar horend tweeluik.

‘Rubber Soul’, een album dat zijn enige zwakkere moment, afgezien van het onvermijdelijke ‘Ringo-momentje’ bewaart voor de allerlaatste song. En zelfs dat heeft nog wel iets.
Een album dat bol staat van de fenomenale meerstemmige zang. Een album vooral over relaties met vrouwen. En dan niet meer het ‘ik houd van je’ geneuzel. Nee, hier komen serieuzere onderwerpen aan bod. Een album dat tekstueel bezien bij vlagen misschien zelfs wel vrouwonvriendelijk genoemd kan worden.

Want hoewel de dame van het openingsliedje graag in de auto mag rijden (een seksuele toespeling) klinkt in ‘Wait’ door dat Paul de vrouw van dit lied zal geloven als ze belooft dat ze op hem zal wachten, maar tegelijkertijd hoeft ze van hem, tijdens zijn afwezigheid, niet teveel te verwachten: ‘I’ve been good, as good as I can be….’. Wat is dat nu voor loze belofte? Of de tot Jane gerichte songs?

De eerste helft jaren zestig Paul wilde een vrouw die er voor hem was, geen partner die een eigen carrière had waardoor ze veel van huis was. ‘You won’t See Me’, maar zag hij haar wel? De naamloze feeks uit ‘Girl’ brengt Lennon tot de rand van het graf. De Lennon die Cynthia nu niet bepaald op handen droeg. De man die, tot Yoko in beeld kwam, weinig ruimte gaf aan de vrouw(en) in zijn leven. Niet heel geloofwaardig, maar wat maakt het uit? Het is een geweldige song. En ja, ik weet dat dit geen autobiografische song is, maar ik vind de gedachte wel heel boeiend.

Zou ik maar één ding mogen noemen waarin The Beatles niet boven alle andere bands en artiesten uittorenden, de keuze zou makkelijk zijn: The Beatles zijn, op McCartney na, niet de meest geniale instrumentalisten.
Als ik slechts één ding zou mogen noemen waarin The Beatles de absolute top zijn, heb ik een probleem. Ik zou waarschijnlijk kiezen voor hun compositorische vaardigheden. De harmonische vaardigheden van Lennon en de harmonische- en melodische vaardigheden van McCartney zijn van een ongelooflijk hoog niveau. En laten we Harrison niet vergeten. Het duurde even, maar toen hij zijn beperkte ruimte naast Lennon en McCartney op durfde te eisen ging de rem er behoorlijk af.
Ja, ik zou hier zeker voor kiezen. Tegelijkertijd zou ik buikpijn van mijn keuze krijgen, omdat het vermogen van The Fab Four om zich als een razende te ontwikkelen ongenoemd zou blijven. Hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze kleine muzikale eenheid in nog geen zeven jaar van ‘Love Me Do’ via ‘Tomorrow Never Knows’ en ‘The White Album’ uit kon komen bij ‘Abbey Road’? Dat is het muzikale equivalent van een honderdmeter sprint record dat behoorlijk veel scherper staat dan menselijkerwijs mogelijk is. Dit kan gewoon niet.
Maar ja, als ik dat als mijn topaspect binnen het Beatles-gebeuren zou noemen zou ik niet alleen het compositorisch aspect vergeten, maar ook de geweldige samenzang.

Samenzang, al vanaf het prille begin iets waarin de heren uitblonken. Concurrentie? The Beach Boys en CSN&Y, maar dan houdt het denk ik wel op.
Alsof ze nooit anders gedaan hadden harmonieerden ze er op los vanaf zo ongeveer het eerste moment. Van ‘This Boy’ tot ‘Because” en alles wat daartussen kwam.

Samenzang, ook één van de kroonjuwelen op ‘Rubber Soul’. Het meest driestemmige intro van ‘Nowhere Man’, dat zodra het naar tweestemmigheid in tertsen gaat MollDur combineert met een plagale cadens, waardoor het wat meer gewone (de tertsen) toch bijzonder klinkt.
‘The Word’ met z’n prachtige 9- en sus-akkoorden. Tegen het eind de extreem hoge derde stem, die in de voor de US gemaakte stereo mix helemaal alleen in het stereobeeld staat en daardoor meer opvalt. Dat laatste is muzikaal gezien niet de meest elegante keuze, maar je hoort wel beter wat ze vocaal in hun mars hadden.

‘If I Needed Someone’, de relatieve eenvoud van zo goed als parallel verschuivende akkoorden. Wat een meditatieve rust over de in de goede zin van het woord monotoon jengelende gitaarklanken.
‘In My Life’, één van de handvol tekstueel gezien zachtaardige songs op het album. Een song die van McCartney had kunnen zijn. Sterker nog; een song waarbij de heren beide claimden het leeuwendeel van de compositie voor hun rekening genomen te hebben. Ik ga toch voor Lennon, al was het maar vanwege het voor Lennon typische gebruik van MollDur op ‘All My Life’ (tweede keer: ‘There is No-One’ precies op ‘One’).

‘Rubber Soul’, een album dat verbazingwekkend anders was, maar nog wel behapbaar afwijkend. Aan ‘Revolver’ moest ik destijds wennen. “Rubber Soul’ had voor mij direct de ‘wow-factor’. En nog steeds fascineren zowel het album als de openingstrack me mateloos. Hoe kun je beter een album ingezogen worden dan op deze manier? Het geroezemoes gevolgd door de bijtende gitaren van ‘Pepper’ komt misschien in de buurt. Het openingsakkoord van ‘A Hard Days Night’? De eerste keer ben je door dit akkoord meteen bij de les, alle keren daarna denk ik vooral: hopelijk staat het volume niet te ver open. Geniaal akkoord, geniaal begin, maar één gitaarloopje dat je zo het verhaal in sleept; diepe buiging.

De Reis Naar Binnen

De Reis
Naar Binnen

‘Ach, wat sneu! Dat moet hij toch niet doen….’ zegt ze elke keer als ze George hoort zingen.
En ik kan me, hoewel ik met iets meer nuancering luister, voorstellen dat ze dat zegt.
Harrison was geen geweldig zanger. Het klinkt vaak wat moeizaam, benepen en wiebelig. Maar er is gelukkig veel in zijn stem dat het ontbreken van het gemak waarmee b.v. McCartney ooit zong compenseert.
Tijdens de Beatlesjaren was het een ander, een beter verhaal. In de samenzang met John en Paul klinkt hij geweldig. Het mengt heel mooi. In zijn songs met over zijn stem al dan niet een portie ADT, of, beter nog, gesteund door Paul, klinkt het meer dan prima. Op zijn solo-albums echter, klinkt hij vaak een beetje eenzaam, verlaten, onzeker.
Dat wil niet zeggen dat er niet genoeg te genieten overblijft. Hij lijkt in dat opzicht wel een beetje op Neil Young. Solo heeft Neils stem wel iets, of zelfs heel veel. Ik begrijp dat mensen zeggen dat ze van Neils stem houden. Maar je wordt als luisteraar ook constant geconfronteerd met het feit dat hij geen geweldig zanger is. Tot je hem hoort met Crosby, Stills en Nash. Opeens klinkt het zeker, toonvast en prachtig in het stemmenweefsel.

Dat ik me de aanschaf van mijn eerste lp nog kan herinneren is logisch. Dat ik nog weet op welke manier en momenten ik de albums die uiteindelijk zouden uitgroeien tot lievelingsalbums aan mijn collectie heb toegevoegd, is ook niet gek. Dat ik dat nog weet van een album dat lange tijd enkel stof stond te vangen op de plank waarop mijn toen nog kleine collectie stond, is opvallend.
Ik herinner me nog hoe ik, gezeten op een hoge kruk, twee hoorntjes tegen mijn oren gedrukt, bij Voerman in Eibergen luisterde naar ‘Living in the Material World’. Ik had nog nooit iets positiefs gelezen over dit album en kende enkel het openingsnummer ‘Give Me Love (Give Me Peace On Earth)’ en was daarvan onder de indruk.

Ik weet nog dat ik, de ellebogen steunend op de balie, elk songfragment dat volgde als een teleurstelling ervoer. In mijn puberale beleving neuzelde het album maar door en door. Toch besloot ik het te kopen. Het was immers van een ex Beatle, ergo; ik zou het zeker gaan waarderen.
Nou nee dus. Althans niet in de eerste jaren, of misschien zelfs decennia na aanschaf.
George schreef, niet anders dan John en Paul vanuit wat hem bezig hield. Waar Paul dat wat meer gecamoufleerd doet en altijd voorrang geeft aan het muzikale aspect en John zijn ziel bloot legde in zijn scheppen én ermee weg kwam (fans en critici zagen het zelfs als de kracht van deze woordkunstenaar), stak George zijn voorliefde voor de Indische cultuur en met name het Hindoeïsme niet onder stoelen of banken.
Het platen kopende publiek kon er weinig mee. Ook ik begreep de teksten vaak niet.
Ik wist dat het schitterende ‘Sue Me Sue You Blues’ (muzikaal en qua instrumentatie een soort mix van ‘Crippled Inside’ en ‘How do You Sleep’) over de perikelen rond de rechtszaken van de voormalige bandgenoten ging en ik vond het titelnummer alleen al de moeite waard omdat George Paul en John in dit nummer vrienden noemde. Maar ‘The Lord Loves the One that Loves the Lord’? Wat was dat voor een rare God?

De teksten, die door mijn onbegrip een grote mate van somberheid leken te hebben, maakten luisteren naar dit album tot een opgave.
Later kwam het begrip. Verdieping in de ideeën achter het Hindoeïsme ontsloot veel teksten voor mij. ‘The Lord Loves The One…’ bleek niet te gaan over een megalomane God die verering eiste voor hij liefde terug gaf. De strekking is meer (enigszins aangepast aan een meer en meer atheïstische maatschappij): wil je werkelijk gelukkig zijn, dan is het noodzakelijk om het geluk van anderen te respecteren. Je kunt niet (verbaal) van je af meppen en denken dat je werkelijk gelukkig kunt zijn. Meer spiritueel bezien en gelinkt aan de westerse Christologische achtergrond: ‘Zoek eerst het koninkrijk van God en al het andere zal u bovendien gegeven worden.’ Een beetje vrij vertaald. Maar de gedachte hierachter is erg bepalend voor het Boeddhisme en het Hindoeïsme. De zoektocht naar innerlijke vrede loopt via de zoektocht naar het zelf (of Zelf). Noem het ‘The Lord’ of ‘God’ of…. Het maakt niet uit maar ware vervulling vindt de mens (volgens het Hindoeïsme) niet in dat wat vergankelijk is, maar in dat wat als eeuwig wordt ervaren.

Harrison had een ongelooflijk gevoel voor humor, maar tot het album ‘33 1/3’ droeg hij vooral zijn diep gevoelde liefde voor het Godsbeeld van een de meeste westerlingen vreemde cultuur uit.

Hij was een roepende in de woestijn en zijn albums werden gedurende die periode (‘Living’ t/m ‘Extra’) niet goed ontvangen. Gelukkig mag vooral ‘Living in the Material World’ zich tegenwoordig verheugen in een herwaardering.
Het is grappig dat de niet bepaald van humor overlopende teksten op ‘Living’ een (in mijn ogen) ongelooflijk grappig tegenover kennen in de vormgeving van het albumartwork.
De ‘laatste avondmaal’ parodie op de linkerhelft van de opengevouwen gatefold is als tegenover van alle spirituele teksten al grappig, maar echt te gek vind ik de labels op de lp.
Kant A heeft als label een afbeelding van de strijdwagen van Sri Krishna en kant B heeft een afbeelding van de ‘strijdwagen’ van George: een zesdeurs Mercedes. Hij doet dat vaker: eindeloos ‘preken’ om vervolgens die preek te relativeren. Denk b.v. aan het gelach dat volgt op ‘Within You Without You’.

George was zijn tijd ver vooruit. Tegenwoordig is mindfulness een soort toverwoord geworden. Houd je aandacht in het moment en het zal veel beter met je gaan.
George propageerde dat in 1973 al: ‘Be Here Now’. De rust van een melodie die de tijd neemt om de tekst voor het voetlicht te brengen is de verklanking van de rust die te vinden is in het zich constant vernieuwende moment. George wist het, maar was ook menselijk. Het conflict van zijn leven: een Heilig doel dat vaak net buiten bereik bleef. Volgens ‘Be Here Now’ mag je het verleden loslaten. Het lukte George lang niet altijd. Zijn gedeelde verleden met Paul, zijn stukgelopen huwelijk (zie zijn tekstversie van ‘Bye Bye Love’ op ‘Dark Horse’), het verleden bleef naar hem graaien en niet zonder succes. Hij wist het en het was de oorzaak van één van zijn grotere innerlijke conflicten.

Opvolger ‘Dark Horse’ werd door de recensenten nog meer neergesabeld dan ‘Living’, wat Harrison tot de nodige zelfspot bracht op de binnenhoes van ‘Extra Texture’ (Ohnothimagen). Ook weer een gevalletje: humorloze muziek gecombineerd met humor in de presentatie van het album. Ik moet bekennen dat ik een zwak heb voor beide albums. Laatst genoemde irriteert me soms mateloos, maar vaak wint de schoonheid van delen van het album het van dat wat irritatie opwekt.

Na ‘Extra Texture’ ging het roer om. 33 1/3 bleek een album gevuld met fraaie muziek én een flinke dosis humor. Met ‘George Harrison’ maakte hij een zo mogelijk nog mooier album, waarna er weer een dip volgde. ‘Somewhere in England’ ging nog, maar ‘Gone Troppo’ hield niet echt over. ‘With a little Help from a friend’ krabbelde hij weer op en maakte met ‘Cloud 9’ een album dat hem weer op de radar zette. Een album met daarop o.a. ‘When We Was Fab’. Niet de eerste keer dat George het Beatlesverleden waaraan hij niet enkel met liefde terugdacht, gebruikte om de kans op een hit te vergroten.

De documentaire ‘Living in the Material World’ besteedt veel aandacht aan de spirituele zoektocht van George. Ergens in de tweede helft van deel 1 gaat het over ‘Within You Whithout You’. De dialogen gaan vergezeld van foto’s en daarbij worden vooral foto’s getoond van George temidden van Indische muzikanten, waaronder Ravi Shankar. Foto’s waarop Harrison als enige westerling te zien is. Foto’s van, in zekere zin, een buitenstaander. Om een echte ‘insider’ te zijn moet je er namelijk geboren zijn. Maar de blik in zijn ogen en de glans op zijn gezicht laten zien dat hij hier een thuis gevonden heeft. En dat hij zich hier geaccepteerd weet. Exponent van de Westerse popcultuur tegen wil en dank, maar thuis in deze wereld. De wereld die hem ten diepste verbond met dat wat hij als Groter ervoer dan de grootsheid die hem door fans werd toegedicht.
Het lot van de man die nooit helemaal zou kunnen zijn wat hij het liefst wilde zijn; onderdeel van de Indische spirituele cultuur. De man die zich niet meer ziet als de Westerse popgoeroe die de fans in hem willen zien. Pattie Boyd beschrijft dit mooi in genoemde docu: aangetrokken worden door de pas ontdekte wereld terwijl de oude wereld op zijn beurt weer bleef trekken aan George.

Muziek als uitlaatklep voor de meest diepe, meest persoonlijke ervaringen. Muziek gedeeld met de fans. Lange tijd onbegrepen uitingen. Het moet hem pijn gedaan hebben.
Maar als is uitgekomen wat hij bij leven verwachtte van de dood (‘I really want to see You Lord’), moet zijn zoektocht ná zijn sterven de vaste grond van de ervaring gevonden hebben.
Het zou hem gegund zijn.

“You Should Have Been There”

You Should Have
Been There

Als iemand midden jaren ‘70 zijn best gedaan heeft de mat bij de deur aan slijtplekken te helpen ben ik het wel. In een tijd waarin het niet vanzelfsprekend was dat je weken van tevoren wist dat er een nieuw album zou verschijnen, was het toch onwaarschijnlijk dat een Beatles gerelateerde release door mij niet al in de week van verschijnen opgemerkt zou worden. Ik kwam immers om de paar dagen bij Radio Woordes in Winterswijk om de platenbakken te doorzoeken. Meestal vond ik er dezelfde albums, albums die ik al had, albums die me niet interesseerden.
Maar af en toe werd mijn vasthoudendheid beloond en stond er een nieuwe release.

Omdat ik er zo vaak kwam, kan het niet anders, of ik moet al in februari 1975 (in de week van verschijnen) de grijze hoes van ‘Rock and Roll’ voor het eerst gezien hebben. Dit nieuwste album van Lennon stond als voorste lp tegen een klein aantal oudere Lennon-albums die op hun beurt weer tegen een plastic plaat stonden. Een wit stuk plastic, iets groter dan een lp-hoes met langs de bovenkant in zwart en met de hand geschreven: John Lennon (&Yoko Ono).

Een nieuw album, maar de foto was overduidelijk oud. Onmiskenbaar Lennon, maar even onmiskenbaar niet de Lennon van 1975. Wat kon ik verwachten? Waar mocht ik op hopen?
De opvallende achterkant bestuderend zag ik dat het een album vol rock and roll covers was. Één en één was voor mij niet direct twee, want hoewel de titel (‘Rock and Roll’) van het album ook op de voorkant van de hoes stond, hoopte ik dat dit een verwijzing naar een titelsong met die naam zou zijn. Kortom; ik hoopte op nieuw eigen werk. Het bleken zoals gezegd covers. Maar wel covers door Lennon gezongen, dus de kleine twintig gulden (ik meen me te herinneren 17,95) die een nieuwe lp in die tijd kostte gaf ik graag uit in ruil voor deze aanwinst.

Er gaat niets boven het naar huis fietsen met in je hand een plastic tas met daarin een lp waarvan je nog geen idee hebt hoe die zal zijn.
Thuis gekomen en zonder eerst de fiets op te ruimen, snelde ik naar de platenspeler.
‘Be-Bop-a-Lula; dat begon goed. Lennon’s snijdende stem bleek gemaakt voor dit soort muziek. Het jaren vijftig sfeertje van het arrangement (de gave pianopartij met een net niet standaard patroontje) en de gave gitaarsoli, dit album was elke cent waard. ‘Stand By Me’ had ook z’n charmes, maar echt verkocht was ik na ‘Rip it Up/ Ready Teddy. Wat een energie en wat een vondst om zoveel energie te genereren met gedurende grote delen relatief weinig instrumenten. Dit was nu al één van mijn lievelingsalbums.

De euforie hield stand tot de eerste paar maten van ‘You Can’t Catch Me’. Hoe kon dat nu? Alle leven leek van het ene op het andere moment uit de plaat gezogen. Log en dik ploegde de song voort. Een kleine ‘herstart’ onderweg zorgde voor een zekere mate van verlichting, maar niet genoeg om de twijfel de kop in te drukken. Één van mijn meest favoriete albums? Dat leek opeens
erg onwaarschijnlijk.

‘Ain’t That A Shame’ zorgde voor een opleving van het positieve gevoel, maar daarna ging het weer mis. ‘Do You Want to Dance’ was een twijfelgeval. Daar overheersten de positieve aspecten, maar ‘Sweet Little Sixteen’ ploegde weer voort als een Belgisch trekpaard.
Kant twee ervoer ik over de gehele linie als een meer positief geheel. Bij bestudering van de hoes bleek dat ik de door Phil Spector geproduceerde songs over het algemeen minder kon waarderen dan de door Lennon geproduceerde. Het was geen één plus één is twee, maar er leek een verband tussen mijn voorkeuren en de producer, hoewel de naam Spector op dat moment niet veel meer bij me opriep dan een ‘die naam heb ik eerder gezien op de hoezen van ‘Let it Be’ en ‘Imagine’.

Kant twee begon energiek met de heerlijke ADHD-piano en scheurende blazers van ‘Slippin’ and Slidin’. Helaas viel hier, meer nog dan op kant A, op dat de productie niet heel erg dynamisch was. Er hing een soort grauwsluier over met name de songs met een prominente blazersbijdrage.
Het volume moest wel wat meer open in een maar deels geslaagde poging dit te compenseren. Hierna kwam ‘Peggy Sue’ dat tot in de kleinste vezels bewees dat Lennon een grote mate van affiniteit met dit materiaal had. Na de door de piano gedragen blues-medley volgde met ‘Bony Moronie’ een soort ‘Peggy Sue’ deel twee. Enkel ‘Just Because’ kon ik niet waarderen. Maar al met al: niet slecht; een ijzersterke opening met de eerste drie tracks van kant één en een tweede kant die over de gehele linie de moeite waard bleek.
Een mooi album dat ik zeker vaker zou beluisteren, maar ook een album dat bijna nergens zo boeiend was (in mijn puberbeleving) dat er sprake was van een absolute luisterbehoefte. Daarvoor ervoer ik het geheel toch als te éénvormig qua klank.

Het is niet ongebruikelijk dat de kijk op een album met het verstrijken van de tijd verandert. Albums die direct na aanschaf tot mijn lievelingsalbums behoorden werden later soms gedegradeerd tot steun voor de interessantere lp’s. Albums die ik aanvankelijk als miskoop kwalificeerde bleken een paar jaar later toppers in mijn collectie.
Mijn kijk op ‘Rock and Roll’ is echter helemaal niet veranderd. Bijna vijftig jaar na aanschaf vind ik nog exact dezelfde dingen mooi aan het album en heb ik nog steeds moeite met de songs die ik ervaar als een zwoegend voortploegend geheel. ‘Rock and Roll’ beweegt zich in het grijze gebied tussen stijlgetrouwheid en herinterpretatie. Het is in zekere zin een kopie van jaren vijftig albums, maar tevens een jaren zeventig herinterpretatie van een jaren vijftig album.

Mijn houding t.o.v. dit album zorgde ervoor dat ik, toen ik eind 1999 ‘Run Devil Run’ (de cd) ergens in een bak zag staan, geen enkele behoefte voelde dit album te kopen. Nog een album met covers? Dacht het niet.

De dvd ‘The McCartney Years’ bracht me op andere gedachten. Hierop stonden nl. ook de videoclips van ‘Brown Eyed Handsome Man’ en ‘No Other Baby’. Twee songs en ik was om. Ik moest en zou dat album hebben. Eerst de cd, jaren later ook de lp en de singles-box in jaren vijftig stijl.

Met name het singles-koffertje maakt het verschil in aanpak tussen John en Paul duidelijk. Het koffertje zelf, de hoesjes en labels van de singles, alles zou echt uit de jaren vijftig kunnen komen.
Die aandacht voor detail vind je ook in de muziek terug. Zo is b.v. het stereobeeld af en toe sterk rechts- links georiënteerd. Het doet denken aan het vroege stereo van de jaren zestig (de beide solo’s van ‘Blue Jean Bop’ b.v. waarbij de eerste hard links klinkt en de tweede uiterst rechts. Gelukkig wat het totaalplaatje betreft niet in die mate dat je geconfronteerd wordt met de negatieve aspecten van de eerste periode van stereo, maar genoeg om hier en daar een herinnering op te roepen.

De reverb is prachtig archaïsch en gevarieerd. Neem b.v. de zang van ‘Blue Jean Bop’ zwemmend in precies de juiste hoeveelheid galm met daarnaast de twee prachtig contrasterende solo’s en de tegen het eind door het klankbeeld zwevende gitaarakkoorden. Na het zuchtje van Paul (een vage herinnering aan de manier waarop The Beatles de solo’s uit de eerste periode inleidden) voor de eerste solo van ‘Jean’ was ik verkocht! Lennon doet overigens iets vergelijkbaars o.a. richting het outtro van ‘Peggy Sue’. Die keelklank is ook te gek.

Daarnaast zijn de solo’s op ‘Run’ allemaal ongelooflijk stijlgetrouw. Er is niet veel kennis voor nodig om te weten wie hier en daar ‘model heeft gestaan’ voor een solo. Zo krijgt Scotty Moore b.v. een klein eerbetoon in een solo (althans zo ervaar ik dat). Het grappige van de solo’s is dat ze allemaal nieuw en interessant zijn, maar daarnaast ook zo ongelooflijk stijlgetrouw dat je constant zit te luisteren met een gevoel van ‘maar natuurlijk gaat het zus of zo’. De variatie is ook perfect. De ene solo is ‘all over the place’ een ander vreet zich vast in een motief en laat de begeleiding het werk doen. De ene solo komt naadloos voort uit wat er al is, een andere duikt onverwacht ergens op in het stereobeeld met een schreeuw om aandacht.

Om nog even terug te komen op de prachtige reverb-keuzes; zoals gezegd begint dat al met de perfect ruimtelijke galm rond de stem van Paul bij ‘Blue Jean Bop’, maar er is ook de ‘echoput’ van dat wat destijds echt teveel was op de vroegere Beatles-releases in Amerika en wat het bijproduct was van het fake-stereo dat een tijdje werd toegepast (jaren 70 geloof ik) op heruitgaven van de oudste songs van Elvis Presley.
Op ‘Run Devil Run’ mag deze over the top galm ‘Shake a Hand’ opleuken. Daar staat dan weer tegenover dat de kitsch van ‘Coquette’ totaal droog is opgenomen. En kitsch hier met een knipoog, want dat is voor mij ook één van de boeiende aspecten van dit album: de jaren 50 clichés vliegen je om de oren. Alleen dat maakt al vrolijk.

Vocaal is McCartney in topvorm. Nergens gaat de voet van het gas. Zijn veelzijdigheid komt ook tot uiting in de geweldige variatie in timing. Vooral bij de meer bekende songs lijkt me dat lastig; in stijl blijven maar niet de overbekende paden bewandelen. In mijn beleving heeft McCartney altijd meer willen variëren in hoe hij een vocale lijn aanpakt, dan Lennon dat deed. Outtakes van ‘Pepper’ en meerdere scenes in de ‘Get Back’ docu lijken dat te staven. De voorbeelden zijn legio waar Paul John vertelt hoe een lijn misschien beter te timen.

McCartney is een meester in het schrijven van songs in eender welke stijl. Op ‘Kisses on the Bottom’ klinken zijn composities echt als tijdgenoten van de covers uit de jonge jaren van zijn vader. Op ‘Run Devil Run’ staan ook drie eigen composities in stijl. Ze misstaan alles behalve. In tegendeel.

De muziek uit de eerste jaren van de popmuziek, de Rock and Roll wordt gekenmerkt door een ongelooflijke energie. De muziek van jeugd die zich wil bevrijden van het juk van ouders. Tomeloze energie verklankt in een swingende lichtheid.
Het album van Lennon slaagt er mijns inziens in veel van die aspecten over te brengen, maar met enige regelmaat verliest het album door de gemaakte keuzes veel van die energie en lichtheid.
Het album van McCartney daarentegen is ongelooflijk energiek verklankt in een veelheid aan arrangementen en songstijlen. Een veelkleurig album. Het overbekende staat naast het wat minder bekende en ook de kitsch komt aan bod in ‘Coquette’ en ‘Lonesome Town’. Zelfs humor wordt niet vergeten met ‘Movie Magg’.
De tokkelende gitaar van laatst genoemde song, maar vooral de Country and Western snikjes in McCartneys stem zijn geweldig. Een absurdistische tekst krijgt een humoristische verklanking.

Lennon had zakelijke redenen voor het uitbrengen van ‘Rock and Roll’. McCartney wilde altijd al een album met Rock en Roll covers uitbrengen, maar telkens weer was iemand hem voor. Op het moment dat het album verschijnt zijn de reacties ongelooflijk positief. Daarnaast is er (vooral) onder fans ook het vaak gehoorde: volgende keer toch maar weer een album met enkel eigen werk. McCartney moet scheppen, niet herscheppen….of zoiets.
Het grappige is dat met het verstrijken van de tijd, terugkijkend naar alles wat inmiddels deel uitmaakt van zijn oeuvre, dit soort albums (‘Devil’ en ‘Kisses on the Bottom’) de meer buiten de standaard vallende juwelen in de ketting zijn geworden. Ik beluister ‘Devil’ veel minder vaak dan de albums met origineel werk (of zelfs ‘Kisses’), maar het is zo fijn dat dit eerbetoon aan de muziek uit zijn jeugd, de muziek die hem mede gevormd heeft, tussen al zijn andere albums (be)staat!

Maestro

Maestro

Het is een lijntje van niets in een arrangement dat op meesterlijke wijze blazers en strijkers verbindt met de door Paul (piano en Fender Jazz bass) en George (gitaar) gespeelde partijen. Dat alles bij elkaar gehouden door Ringo op zijn 1964 Oyster Black Pearl ‘Super Classic’ drum-set van Ludwig.
Het arrangement verdient nog meer respect omdat de blazers en strijkers niet beginnen als één orkest, maar als twee werelden. ‘Martha My Dear’ wordt omlijst door een blazersgroep én een gedurende een groot deel van de tijd los daarvan opererend strijkersensemble. En als spil natuurlijk de klankwereld van een popgroep.

Het lijntje waar ik hiervoor naar verwees wordt gespeeld door een trompet direct na ‘Hold Your Hand Out You Silly Girl, See What You’ve Done’, na de blazerssolo min of meer samenvallend met ‘When You Find Yourself….’alwaar dit instrument een motief speelt dat een Fmaj7 akkoord breekt, waarbij de septiem maar heel even wordt aangetipt als één na hoogste noot.

Zoals gezegd een lijntje van niets en toch vind ik het elke keer weer prachtig. Een schitterende parel in een arrangement dat in alles getuigt van de grootsheid van George Martin als arrangeur.
Hoe subtiel is alles wat hij doet op dat vlak. En hoeveel baat heeft zijn werk bij de nieuwe mixen die de laatste jaren verschenen zijn. Zou zoon Giles met extra liefde naar het werk van zijn vader geluisterd hebben? De strijkers onder ‘Glass Onion’ hebben nog nooit zo bijtend geklonken als in de 2018 mix. De ongelooflijke variatie in de orkest- en ensemble-begeleidingen op ‘Abbey Road’, komt in de nieuwe mix nog beter tot zijn recht. ‘Eleanor Rigby’ en Hitchcock’s ‘Psycho’; ik wilde George Martin op z’n woord geloven elke keer als hij vertelde over de connectie. Maar in de 2022 mix hoor ik het pas echt!

Je kunt veel kritiek hebben op het werk van Giles. De ‘modernisering’ van het klankbeeld zodat dit toegankelijker wordt voor jongere generaties die graag meer bas horen is niet onomstreden (op z’n zachtst gezegd), maar wat Giles voor het werk van zijn vader gedaan heeft, verdient wat mij betreft niets dan lof.

Ook bij ‘Martha My Dear’ werkt dat wat al geweldig was nog beter in de 2018 mix. Het meesterschap van George Martin dat drie werelden zo mooi verbonden heeft, komt nog beter, nog naadlozer tot z’n recht in de nieuwe mix.

Waar een blazersgroep en een strijkersgroep, zelfs als ze zoals hier lange tijd los van elkaar opereren nog een grote mate van verwantschap hebben, geldt dat niet voor deze groepen ten opzichte van de gitaar. Er is, wat mij betreft, een wereld van verschil tussen strijkers (of blazers) op de achtergrond terwijl een gitarist zijn ding doet (een solo b.v. of een rif) en deze vorm waarbij drie werelden op voet van gelijkwaardigheid en complementerend opereren.

Het begint allemaal heel homogeen. De gelukkige combinatie van piano, strijkers en zang. Opeens knalt een gitaar deze klankwereld binnen (‘Hold Your Head…’). Deze gitaar wordt op de hielen gezeten door de blazersgroep. En toch klinkt het vanzelfsprekend. Het schuurt niet, het wringt nergens. Ook na decennia luisteren verveelt het me nog geen moment. De fenomenale piano-partij van Paul helpt natuurlijk ook. Die klinkt zo lekker en is zo fijn om na/mee te spelen! Echt pianistisch.

Volgens mij vormden Martin en McCartney een gouden tandem. De verhalen zijn legio; Paul heeft een idee en Martin werkt het uit. Vaak wist McCartney niet eens wat hij zocht, maar m.b.v. zijn beschrijvingen werden deze ideeën uiteindelijk gerealiseerd door Martin.
Zo ook in het geval van ‘Mother Nature’s Son’.

Tijdens de sessies voor ‘Blackbird’ stelt John een blazersarrangement voor. Paul gaat over op ‘Mother Nature’s Son’ en zegt peinzend dat hier een klein blazersensemble gepast zou zijn.
George Martin levert zoals altijd. Vier koperblazers en een eenvoudig arrangement. Een geheel met de gitaar en de zachte percussie dat als totaalplaatje een vage herinnering oproept aan de pastorale muziek van de 17e en 18e eeuw.
Verschuivende akkoorden en eenvoudige bewegingen in tertsen, meer is het niet. Maar het werkt fantastisch. Het is niet verwonderlijk dat Paul, bijna vanaf het moment dat hij zijn Beatles-verleden met wat meer liefde ging bekijken, met enige regelmaat de samenwerking met George Martin weer opzocht. En het is niet onlogisch dat deze samenwerking telkens weer het beste in McCartney naar voren bracht. Daarbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat Martin, nog meer dan toch al het geval was, de uitvoerder werd van de ideeën van McCartney. Paul wist steeds beter wát hij wilde maar niet altijd hoe dat te realiseren. Interessant zijn in dat opzicht de docu’s in de boxsets van de latere McCartney Albums (b.v. ‘Flaming Pie’) in de Archive Collection.

Alsof hij het beste tot het laatst wilde bewaren, lijkt het album ‘Abbey Road’ wel een staalkaart van de talenten van George Martin. Ik heb dit album ooit al eens het gitaar-solo album van The Beatles horen noemen en in zekere zin zit daar wel iets in. Die opeenvolging van kortere en langere solo’s is geniaal. Maar het album kan met even veel recht het ‘George Martin arrangementen album’ genoemd worden. Mmmm, dat ‘bekt’ natuurlijk niet echt lekker, maar is wel waar.
‘Here Comes The Sun’ heeft een element in het arrangement dat mij zelfs na decennia beluisteren nog steeds elke keer weer boeit. De Moog klinkt in het begin ergens links in het stereobeeld. Aan het eind van deze bijdrage glijdt de klank traploos (qua tonen) naar beneden en qua plek in het klankbeeld naar rechts alwaar de Moog met een laatste toon de strijkers lijkt aan te tikken; ‘Nu zijn jullie aan de beurt’. Een prachtig voorbeeld van hoe twee werelden (popgroep en strijkersensemble) kunnen samenwerken.

De subtiele aanpak van Martin in alles wat hij voor The Beatles gedaan heeft, maar vooral de subtiliteit op ‘The White Album’ en ‘Abbey Road’ is een masterclass in arrangeren en orkestreren. In tegenstelling tot Phil Spector op b.v. ‘Let it Be’ kiest Martin voor de intensiteit van de weloverwogen samenstelling van instrumenten. Deze tot in detail uitgewerkte klankwereld getuigd van smaak, vakmanschap, inzicht en bovenal van bescheidenheid.

Heruitgave (deel 3)

Heruitgave
(deel 3)

Je zou kunnen denken dat ik het erom doe: degene die zich constant het derde ‘songwriters-wiel’ aan de wagen gevoeld moet hebben ook als derde bespreken. Niets is minder waar. Ik denk niet zover vooruit en heruitgave deel één zou een heel andere inhoud gekregen hebben als alles volgens plan verlopen zou zijn.

George Harrison, de man die op outtakes en in de ‘Get Back’ docu vaak te horen is met een voorzichtig ‘Or what we could do….’ of een ‘Maybe we could….’ waarna zijn inbreng even zo vaak afgekapt wordt door McCartney met een ‘Yeah, right’.
Tijdens het Anthology-project wil McCartney een grote mate van oude jongens krentenbrood suggereren. In werkelijkheid moesten de camera’s tijdens dit project met enige regelmaat stil gezet worden zodat George en Paul weer een paar plooien glad konden strijken.

Aan de andere kant was Paul de man die er altijd was als het ging om het opnemen van de songs van George. Lennon gaf (vooral later) vaak niet thuis. McCartney hielp George. Zijn bijdragen aan de songs van George zijn op z’n minst erg kleurend. Voor ‘While my Guitar Gently Wheeps’ wordt de piano door Paul bespeeld en hoe gaaf is de piano alleen al in het intro met zijn ontwikkeling vanuit die ene noot! En wat te denken van de bas onder ‘Something’? George schijnt het een beetje teveel gevonden te hebben, maar het lijkt er toch op dat McCartney hier extreem zijn best heeft gedaan voor George.

De dominantie van Lennon en McCartney t.o.v. Harrison tijdens het bestaan van The Beatles heeft George naar eigen zeggen voor het leven beschadigd. Vooral Paul is de gebeten hond. Maar ik moet zeggen dat met name de manier waarop John ‘I Me Mine’ kraakt tijdens de januari 1969 sessies erg schokkend is. Evenals de reactie van George hierop overigens. De manier waarop hij formuleert dat het hem niet boeit wat John van zijn songs vindt lijkt een poging om een diepe gekwetstheid te camoufleren. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat Paul ook maar bij benadering zo ongenuanceerd kan zijn geweest richting George als John hier is.

Toch is er ook iets moois voortgekomen uit de manier waarop Harrison behandeld werd: een vracht aan klasse materiaal dat hij tijdens de jaren zestig niet op een Beatles-album kon krijgen. Het lag in 1970 te wachten op de juiste omstandigheden.

Zoals dat al tijdens de Beatles-dagen gebruikelijk was voor releases, koos (het team rond) Harrison voor een release-datum in de weken vóór kerst. Op 27 november 1970 verschijnt ‘All Things Must Pass’ op drie (eigenlijk twee) schijven in een prachtige box. De stemmige zwart wit foto gedrukt op een enigszins ruwe ondergrond doet een soberheid vermoeden die zowel album als productie niet hebben. Een ongelooflijke hoeveelheid materiaal onder handen genomen door Phil Spector.

Spectors immense schaduw hangt vanaf het moment dat George voor hém kiest als producer over dit project. Het zou een gevalletje ‘niet met elkaar maar ook niet zonder elkaar kunnen’ blijken te zijn.
Spector keek niet op een instrument meer. Ik laat hier ‘of minder’ maar even weg: het minderen van instrumenten kwam in zijn beleving niet voor. Een zevende tamboerijn? Doen!
Mijn grootste probleem met de productie van Spector is het feit dat een Wall of Sound misschien massaliteit met zich meebrengt, maar daarmee nog geen intensiteit. De veelheid aan instrumenten zorgt voor een massa klank die in zijn massiviteit log en ondoordringbaar blijft.
Dat dot galm om alles heen helpt daarbij ook niet.

Dat wil niet zeggen dat hij ‘in mijn oren’ niets goed heeft gedaan. Integendeel. De zangerige, boventoonrijke gitaarklank van ‘Two of Us’ op ‘Let it Be’ b.v. is geweldig. Hetzelfde geldt voor ‘For You Blue’ en ‘Dig a Pony’. Evenzo klinken de ingetogener songs op ‘All Things Must Pass zoals ‘If Not For You’ en ‘Apple Scruffs’ subliem. ‘I’d have You Anytime’ klinkt ook waanzinnig. De warme klank past perfect bij de deken van grootseptiemakkoorden die Harrisons stem hier ondersteunt. ‘Beware of Darkness’ wordt in al z’n dichtheid gekleurd door het oplichten op verschillende plekken in het stereobeeld van diverse gitaren. Prachtig!
Phil Spector is een fantastisch producer die uiteindelijk misschien wel zijn meest geniale kant verdronken heeft in zijn handelsmerk.

Het moet voor Harrison met het verstrijken der jaren moeilijk verteerbaar geweest zijn dat zijn Magnus Opus voor altijd getekend zal blijven door de keuzes van de producer.
Op blz 17 van het boek horend bij de onlangs verschenen jubileumuitgave vertelt George dat ‘Wah-Wah’ tijdens het spelen in de studio ‘…..sounded really nice’. Luisterend naar het eindresultaat was hij minder enthousiast. ‘It’s horrible. I hate it.’ Om vervolgens te zeggen dat hij er uiteindelijk van is gaan houden. Zou dat echt zo zijn? Commercieel gezien is het natuurlijk niet handig om je product openlijk af te kraken en nog in 2001 in het boekje bij de heruitgave van dat jaar zegt hij dat hij de productie van Spector als gedateerd ervaart. Hij vond het moeilijk om de neiging te onderdrukken ‘to liberate some of the songs from the big production’. Ik geloof dat George in werkelijkheid er al uit was: hij had het graag aangepakt, maar EMI wilde dat niet.
Het dilemma in een notendop: delen van het album gaan gebukt onder de zwaarte van de productie, maar diezelfde productie is een onderdeel ván dit album. Hoe onlosmakelijk dat is is de vraag.

De ingekleurde hoes van de 2001 uitgave staat onbedoeld symbool voor het probleem van de keuze: het zal destijds een goed idee geleken hebben om het zo te doen en in een serie naast elkaar staande uitgaven is het mooi dat deze er in al zijn fleurigheid tussen staat. Maar; is het uiteindelijk niet gewoon lelijk?

Is de productie een onlosmakelijk onderdeel gebleken van dit album? Voor de meest recente heruitgave (2020) is er wederom voor gekozen de productie in essentie in takt te laten. De grootste aanpassing betreft de reverb waarin het album tot nu toe zwom of misschien zelfs verdronk.
Ik ervaar dat als een verademing. Als er (ook nog steeds op deze heruitgave) veel mensen samen muziek maken is het wel fijn om ook veel instrumenten te horen i.p.v. een Wall of Sound. Diversiteit gaat boven de eenvormige muur van geluid. Ik vind het knap hoe men, zonder de herkenbaarheid aan te tasten, de muziek lucht heeft weten te geven. Zelfs ‘Wah-Wah’ ademt nu. Bij ‘What is life’ zuigt de blazerssoep niet meer alle energie uit het nummer. Een energie die door de gitaren even daarvoor zo verslavend mooi is opgebouwd.

Om een vergelijking te maken met een meer bescheiden producer: het koper dat ‘Got to Get You into My Life’ van ‘Revolver’ een Motown klank geeft is qua bezetting behoorlijk veel kleiner dan de groep musici van ‘What is Life’. Toch klinkt de ‘Revolver-track’ onvergelijkelijk veel dynamischer dan het toeterende geheel op de 1970 uitgave. Maar zoals gezegd: de 2020 remaster doet het in dat opzicht heel veel beter.

Een ander aspect van de Spector-productie dat ik heel erg mooi vind is het brede stereobeeld. Op de momenten waarop de geluidsmuur zich opent en details naar voren komen is de plaatsing van elk instrument in de mix ronduit prachtig.

Overigens zijn de meningen van het schrijvend muziekgilde ook verdeeld over de mate waarin de Spector-productie de tand des tijds goed heeft doorstaan. Zo schrijft ‘Popmatters’ b.v. dat de Wall of Sound aanpak de wat dunne stem van Harrison recht doet. Even zo vaak lees je dat de productie gedateerd is en ‘muddy’ klinkt.

Het enige nummer waarbij de nieuwe aanpak volgens mij echt niet werkt is ‘My Sweet Lord’. De oorspronkelijke productie geeft dit nummer iets magisch, iets religieus. Meegezogen worden in de meditatieve herhaling drijvend op een wolk van klank; zelfs de meest verstokte atheïst loopt hier gevaar in aanbidding op de knieën te vallen. De heruitgave van deze song klinkt behoorlijk wat aardser.

Ook de cd’s/lp’s met demo’s zijn meer dan de moeite waard. Ze bieden de mogelijkheid om het album op een intiemere manier te leren kennen. Het is daarbij verbazingwekkend hoe ‘af’ veel songs in de demo-fase al zijn. De altijd zoekende Harrison lijkt hier vóór het begin van de eigenlijke opnames e.e.a. al behoorlijk uitgekristalliseerd te hebben. ‘Awaiting on You All’ b.v. dat met drie man en daarmee enkel Harrisons gitaar de dynamiek van de song moet vangen is meesterlijk. ‘I Dig Love’ (demo cd) wijkt behoorlijk af van de albumversie maar swingt hier de pan uit. De man kon echt spelen! Misschien bewijzen de cd’s/lp’s met demo’s en outtakes wel meer dan welk betoog dan ook ooit zou kunnen doen dat deze muziek geen ‘Wall of Sound’ nodig heeft.

Of het nu om George alleen gaat of om een samenspel met Klaus en Ringo, het is allemaal even mooi. Als je al iets negatiefs wilt noemen: vijf lp’s zijn op geen stukken na genoeg als je daarop een vracht demo’s én outtakes kwijt wilt. Dat kan ook bijna niet anders: drie lp’s (de jams meegerekend die ook op de vijf lp’s met extra’s aandacht krijgen) als oorspronkelijk album en dan vijf voor de extra’s? Kom op zeg: is dat alles? Ik had heel graag nog veel meer versies van vooral de meer uitgewerkte songs (session outtakes) willen horen. Hoewel deze sessions cd/ lp’s zo’n 70 minuten materiaal bevatten staat het niet in verhouding. Daarbij helpt het niet dat er verhoudingsgewijs veel ruimte besteed wordt aan niet al te zinnige dingen. De ‘grappige’ versie van ‘Isn’t it a Pity’ kan ik wel missen. En de ‘Weddingbells’, ach ja. Dat soort dingen is één of twee keer leuk, maar niet iets voor de eeuwigheid. ‘Rocking chair’, ‘Get Back’, het geeft allemaal een aardig beeld van één aspect van de sessies, maar het werpt geen nieuw licht op de songs van het album.
Wat mij betreft is het uitgangspunt bij dit onderdeel van de box niet goed gekozen: ‘session outtakes’ zou voor luisterplezier en informatieve waarde beter geweest zijn dan ‘session outtakes and jams’.

De heruitgave heeft een ereplaats gekregen binnen mijn collectie: George staart mij elke dag aan vanuit de groene waas die hem sinds 2020 omgeeft. Een prachtig album, een schitterende heruitgave en toch lijkt het in zekere zin het voorafje van de ultieme heruitgave. De belofte van nog veel meer. Of is dat wensdenken?

Het eveneens door Phil Spector geproduceerde laatste Beatlesalbum ‘Let it Be’ is door zijn ontstaansgeschiedenis en productie ertoe veroordeeld voor altijd een ‘werk in uitvoering’ te blijven. Er is veel tegen het oorspronkelijke album te zeggen, maar ‘naked’ laat ook dingen te wensen over. In mindere mate geldt dat evenzo voor ‘All Things Must Pass’ dat door de gekozen producer eveneens voor altijd een ‘werk in uitvoering’ zal blijven. De productie zal tot in lengte van dagen de meningen verdelen. Het is wat de Engelsen zo mooi noemen ‘an acquired taste’ en in die zin niet over de hele linie ‘my cup of tea’. Aan de andere kant is het ook in zo grote mate onderdeel van het album dat ik me dit werk niet goed zonder deze productie voor kan stellen. Misschien een extra reden voor een opzet met meer outtakes. Een opzet zoals die voor de Lennon boxsets. Het oude vertrouwde naast meerdere meer stripped down versies van het album als geheel. Ik zou het toejuichen.

Heruitgaven waarbij meer gedaan wordt dan een nieuwe master maken hebben iets dubbels in hoe ik ze beleef of waardeer. Ze helpen me om een album opnieuw te ontdekken. Maar juist door dat herontdekken verandert mijn waardering voor het origineel vaak. Om een voorbeeld te geven: de stilte aan één kant van het stereobeeld aan het begin van ‘Pepper’ heeft me altijd gestoord. Met name door een hoofdtelefoon beluisterd is deze afwezigheid van geluid bijna pijnlijk. Hoe mooi om dan dankzij de 2017 remix een moderner stereobeeld te kunnen beluisteren. Maar gek genoeg ga ik na een paar keer luisteren de stilte van de 1967 uitgave missen, waarna…..enzv. De ideale manier om te beluisteren is niet een in plaats van, maar de afwisseling van het naast elkaar. In zekere zin geldt dat ook voor ‘All Things’. Ik ervaar de remix als een ongelooflijke verbetering, maar voorzichtig merk ik dat ik steeds meer dingen in de productie van Spector anders ga ervaren. Ik zal alleen nooit een liefhebber van the Wall of Sound worden. Wat een zegen om ook bij dit album telkens weer te kunnen kiezen welke versie je wilt horen. En omdat het niet onwaarschijnlijk is dat er ooit nog een nieuwe box gaat verschijnen blijft het de bewakers van het erfgoed en ons als fans bezig houden. We zullen er nooit helemaal klaar mee zijn.

Het blijft een werk in uitvoering: negatief bekeken is het onmogelijk om ooit de perfecte keuzes te maken voor deze albums. Positief bezien; het blijven albums die wij als fans tot in lengte van dagen mogen herontdekken aan de hand van een groeiend aantal heruitgaven.

Heruitgave (deel 2)

Heruitgave
(deel 2)

Ondanks het feit dat ik zo rond het driehonderdste woord begon te twijfelen aan de ingeslagen weg, ging ik door tot er bijna achthonderd woorden stonden. Ontevreden, geen idee hoe dan wel. De oplossing bleek tussen de lp’s te staan.

Voor me uit starend zag ik in de ‘Beatles-sectie’ de vier-lp boxset ‘Gimme Some Truth’ staan. Een overzicht van de solojaren van John Lennon. Prachtige nieuwe mixen van Paul Hicks onder de artistieke verantwoording van Sean Lennon tot stand gekomen. Mixen die Lennons stem recht doen. Mixen die, veel meer dan die van de oorspronkelijke albums, het gevoel geven dat hier echt een groep mensen samen muziek maakt. Als er één ex-Beatle is die baat heeft gehad bij nieuwe mixen is het Lennon wel.

Kijkend naar de lijst song-titels op de achterkant zag ik dat van de acht lp-kanten, er drie (min één song) gevuld zijn met songs uit de periode t/m ‘Imagine’ (een periode waarin twee albums en een paar singles zijn verschenen) en drie (minus drie songs) met songs die in en na 1980 zijn verschenen. Van deze drie songs zijn er weer twee uit de periode t/m ‘Imagine’. Blijft over; twee kanten plus twee songs, wat neerkomt op twee en een halve kant voor de vier albums uit de middenperiode van Lennon.

Lennon kende een vliegende start na het uiteenvallen van The Beatles. In de eerste periode maakte hij zijn met afstand beste muziek. De bewakers van zijn erfgoed denken er (getuige de inhoud van de ‘Truth-boxset’) ook zo over.
Voor een groot deel zal een gevoel van bevrijding daar debet aan geweest zijn. Maar ik denk dat hij daarnaast profiteerde van het nog na-tintelende ‘wij samen’ met zijn voormalige bandleden. John had in de tijd van The Beatles Paul nodig zoals Paul John nodig had. Ze waren elkaars kwaliteitsbewakers. Goed was niet goed genoeg; de ander zou immers elke nieuwe song als eerste beoordelen.

Waar Paul aanvankelijk in een depressie schiet omdat hij zich ten volle bewust is van het gemis na het uiteenvallen van de groep, misschien zelfs twijfelt of hij op eigen benen kan staan, voelt Lennon zich bevrijd en gebruikt hij de energie die blijft van het gedeeld verleden om zijn beste werk te maken. Maar zoals een Amerikaans musicoloog het in het voorwoord van één van zijn boeken over de muziek van Lennon en McCartney zegt: ‘Soon (=na The Beatles) Johns shortcomings as a musician became apparent.’ John mist het vermogen van McCartney om ‘op commando’ te leveren omdat hij diens inzicht in muzikale wetmatigheden niet heeft. Dat is geen diskwalificatie, maar zoals ieder musicus zal beamen: het is erg fijn als je op de minder geïnspireerde momenten een vangnet hebt in de vorm van inzicht in regels die je gewoon kunt toepassen. Vaak ontstaat vanuit deze ‘transpiratie-toepassing’ uiteindelijk weer het geïnspireerde scheppen.

McCartney zal uiteindelijk opkrabbelen. Lennon wordt nog tien jaar gegund waarin hij zeker nog veel noemenswaardigs gemaakt heeft (‘Mind Games’, ‘Walls and Bridges’), maar de absolute scheppende top ligt al op 10 september 1971 achter hem. Daarbij zal het altijd de vraag blijven of ‘Double Fantasy’ niet het opstapje naar een nieuw piek had kunnen worden. Het scheelt nogal of je tachtig jaar af mag tikken (Paul), of met veertig uit het leven gerukt wordt.

John en Paul vinden elk, min of meer in dezelfde periode, een levensgezel, een ‘soulmate’. Linda wordt op verzoek van Paul de toetsenist van Wings. Ik denk dat je wel kunt stellen dat Wings live met een echte toetsenist nog veel beter zou zijn geweest, maar omdat een ander bandlid (Paul) in de studio de keyboardpartijen in kon spelen, is Linda’s invloed op het scheppen van haar man marginaal.

Hoe anders is dat bij John en Yoko. Yoko had haar eigen artistieke aspiraties en carrière en daardoor veel invloed op John. De musicus John, al in een vroeg stadium begonnen over zichzelf te schrijven (‘I’m a Loser’,‘Help’), laat na ‘Imagine’ Yoko, tot dan toe de (niet zo) stille kracht op de achtergrond, toe op zijn albums. Met uitzondering van ‘The Lost Weekend’ natuurlijk. De vredige boodschap van het nummer ‘Imagine’ wordt vervangen door de harde aanklacht tegen van alles en nog wat op het album ‘Sometime in New York City’. Door Yoko wordt Lennon, die tot dat moment vooral popmusicus was, activist, kunstenaar, wereldverbeteraar.

Lennon plaatste Yoko op een voetstuk en in de los te verkrijgen boekwerken uitgegeven naast de boxsets van ‘Plastic Ono Band’ en ‘Imagine’ doet Yoko hetzelfde met John. Als ik los van de lofzang die deze boxsets en boeken verdienen één punt van kritiek mag leveren; het geloof in de zelf gecreëerde mythe maakt dat, naast alles dat die boeken lezenswaardig maakt, ik er hier en daar toch wel een heel beetje jeuk van krijg. En ja, ik weet dat McCartney hetzelfde doet. Zo is b.v. in het boek horend bij de ‘Wings over America’ set het verhaal opgenomen over de gebroken vinger van Jimmy McCulloch die uitstel van de tour onvermijdelijk maakte. Het verhaal van een val in de badkamer. Inmiddels is algemeen bekend dat de werkelijke reden van de breuk minder onschuldig was. Paul herschrijft zijn geschiedenis dus ook en McCartney zal ongetwijfeld niet altijd aardig en optimistisch zijn. Maar ondanks de kleine leugens in zijn verhaal kan ik de boeken uit de ‘Archive Collection’ lezen zonder een vaag soort twijfel. Verreweg het meeste klopt (controleerbaar) en het totaal van die boeken vormt daarmee een soort muzikale biografie.

Bij de onder verantwoording van Yoko verschenen boeken betrap ik me af en toe op een op de achtergrond zeurend ‘is dat wel zo’ door de bijna heiligverklaring die op sommige momenten van de pagina’s druipt. Lennon was een gecompliceerd man. Of zoals Ray Connolly, die Lennon gekend heeft, het in zijn biografie zegt: ‘He was a labyrinth of contradictions.’Ik had graag gezien dat dat in de boeken over ‘Imagine’ en ‘Plastic Ono Band’ meer naar voren zou zijn gekomen.
Maar los daarvan zijn het prachtige uitgaven die meer dan lezenswaardig zijn. De plattegronden van Tittenhurst Park en Ascot Sound Studio (en bijbehorende vloerbedekking-verhalen) zijn, naast de vele foto’s, alleen al het bedrag van de aanschaf waard.

Bij alle lof voor de boeken, de echte kroon op deze heruitgaven wordt gevormd door de muziek.
Ik denk dat er geen beter klinkende heruitgaven in het hele Beatles-gebeuren te vinden zijn dan deze Lennon-sets.
Ook de opzet is geniaal. De songs zijn gerangschikt in verschillende ontwikkelingsstadia/configuraties van het album. Dat maakt het luisteren naar vroege of andere takes tot een muzikale ervaring in tegenstelling tot het soort heruitgave waarbij eindeloos veel takes van een song achter elkaar geplaatst worden (zie b.v. Dylans ‘The Cutting Edge’). Historisch gezien is dat laatste interessant, maar muzikaal gezien is het op z’n minst onpraktisch.

Het meest opvallend is natuurlijk de fenomenaal klinkende nieuwe mix van beide albums. Het klinkt allemaal naar echt muziek maken in een levende ruimte.

Meer driedimensionaal dan de bij vlagen wat plat klinkende oorspronkelijke albums. Lennons stem klinkt met de schoonheid die deze ook op de albums en singles van 1967 had. Toen door manipulatie met tape-snelheden. En waar schoonheid niet aan de orde is: het scherpe, bijtende in zijn meer Rock and Roll geluid spat uit de speakers. De 5.1 mixen zijn ongelooflijk smaakvol. Ze klinken nergens gekunsteld.

George Harrison heeft veel memorabel gitaarwerk nagelaten en een poging tot een rangschikking van zijn output naar belangrijkheid is even zinloos als kansloos, maar het album ‘Imagine’ is voor mij óók het album van George vanwege de klank van zijn gitaar en de fenomenale licks en solo’s. Of het nu de prachtige gitaarbegeleiding van ‘Oh, My Love’ is en de warme klank waarmee deze gespeeld wordt, of zijn snijdende bijdrage aan ‘Gimme Some Truth’, George is voor mij één van de helden van dit album. Hoe mooi dat zijn bijdrage hier klinkt alsof er een soort volgspot op gericht is. Ook nu weer: zo smaakvol dat het alleen maar een plus is en het nooit zelfs maar in de buurt komt van een teveel.

George was een beetje de popster tegen wil en dank. Je hebt het gitaristen-gilde én je hebt George. Hij was de man van het eindeloze zoeken naar ruimte voor zijn bijdrage aan songs. En ik bedoel niet het zoeken naar een plek buiten de schaduw van John en Paul, maar het zoeken naar de muzikale ruimte voor de door hem te spelen noten. Daarnaast was hij ook de man van de briljante, geïnspireerde solo’s als die van ‘All My Loving’ (hoe jong was hij toen) en ‘Something’. Alleen voor laatstgenoemde solo verdient hij al eeuwige roem. Hij heeft ook zeker solo’s ‘met ballen’ gecreëerd in het Beatles-oeuvre, maar toch ervaar ik zijn spel als een universum op zich. Het heeft iets etherisch, iets hemels (L’Angelo Mysterioso).

En dan is er de Harrison van ‘Imagine’. Ik kon, toen ik het album leerde kennen, niet geloven dat veel van het gitaarwerk op dit album door George wordt ingevuld. Het heeft een directheid die je bij hem zelden ziet. Een aanwezigheid die niet vraagt om ruimte, maar deze gewoon neemt.
George vond zichzelf meer kluizenaar, meer tuinman dan popster, maar God zij dank heeft hij schoffel en hark af en toe laten staan om de gitaar op te pakken.

Kan Klaus Voorman ongenoemd blijven? Hij was voor mij (als tiener) een soort surrogaat Paul. Ik moest het er maar mee doen. Deze heruitgaven maken duidelijk hoeveel ik hem daarmee tekort heb gedaan. Dat wist ik natuurlijk al wel enige decennia, maar zo mooi als nu heeft zijn bijdrage nog nooit geklonken. De manier waarop drums en bas met name in de meer kwetsbare songs in veel mixen samen zoemen onder het geheel is van een ongelooflijke schoonheid.

De ‘Imagine’ box bevat ook een quadrafonie-mix. Ook deze klinkt zeer overtuigend. Een leuk extraatje: de verschillen met de stereo-versie. Zo ontbreekt b.v. het geroezemoes voorafgaand aan ‘How Do You Sleep’. Waarom zou dat zo gedaan zijn?

En dan de Raw Mixes! Na decennia beluisteren zat de sleet een beetje op de luisterervaring. Ik kon me, anders dan bij veel andere albums, niet eens meer herinneren hoe onder de indruk ik destijds van deze muziek was. De song ‘Imagine’ is inmiddels ook een beetje terecht gekomen in het ‘publiekslieveling’ segment, wat niet helpt. Door de Raw Mixes herinnerde ik me de wow-factor van een eerste keer beluisteren weer. In alle opsmukloze schoonheid en ondanks of misschien dankzij enkele ‘foutjes’ komen deze mixen extra binnen. De ontbrekende strijkers, de ontbrekende saxofoon (It’s So Hard) waardoor de gitaar meer opvalt, het weglaten van de geluidssoep op ‘Soldier’; er ontstaat transparantie waardoor het musiceer-niveau van de ‘inner circle’ veel meer opvalt. De inzet van bas en drums op de titelsong; je hebt bijna de neiging om je heen te kijken om te zien waar de heren zitten.
Deze Raw-mixes zijn ook een eerbetoon aan Lennons veelkleurige stem.

Ik mis onder de streep alleen de bijdrage van King Curtis aan ‘It’s So Hard’. Alle andere songs klinken hier minstens zo mooi als de versies op het album. Ik vind b.v. de eenzame kwetsbaarheid van Johns stem in ‘How’ met name in de passage ‘You know life….’ van een ontroerende schoonheid.
Twijfel (‘How can I…..’) klinkt geloofwaardiger als de twijfelaar er alléén stem aan moet geven. Lennon klinkt hier zoveel intiemer dan op het album omwolkt en gedragen door wollige strijkers.

Overigens klinkt niet elke versie van deze uitgave even goed. De ‘clear vinyl’ dubbel lp mist alles wat de blu ray-, cd- en ‘white vinyl’-uitgave zo mooi maakt. Eerst genoemde klinkt vlak en levenloos.

Ik begon dit stuk met te zeggen dat ik bij mijn eerste opzet al na driehonderd woorden vastliep. Nu zijn het er ruim tweeduizend en dwingt mijn enthousiasme voor deze sets me tot nog een aantal woorden. Ik zal me beheersen en volstaan met te zeggen dat de ‘Plastic Ono Band’ set even fenomenaal is. De keuzes gemaakt voor de 5.1 mix maken dat dit niet het album is om je audioinstallatie mee te demonstreren, maar dat is alleen maar een pré. Heel smaakvol is er gekozen voor de kleine weergave van een kleine bezetting. Af en toe is het duidelijk surround, meestal is het een net iets ruimtelijker soort stereo en heel af en toe lijkt de muziek zelfs van verder weg te komen dan technisch gezien mogelijk is. De speakers lijken verder weg dan ze daadwerkelijk zijn. Respect voor de beheersing waarmee deze mix gemaakt is.

Een paar opvallend mooie dingen:
De laag rommelende (tweede?) piano rechts in het klankbeeld bij het ‘coda’ van ‘Mother’. Het klinkt bijna zoals in een bioscoop een explosie nog vaag langs de muren kan kruipen lang nadat ze plaats vond.
De interactie tussen gitaar en zang aan het begin van het geschreeuwde gedeelte van ‘Well, Well, Well’. Door de manier waarop het hier gemixt is lijkt de gitaar het fort van de muzikale orde langer te bewaken. Omdat de aandacht geleidelijk meer verlegd wordt naar de schreeuwende Lennon is er sprake van een meer organische overgang van orde naar totale chaos.
Omdat de muziek zich op kwetsbare momenten terug lijkt te trekken in de centre-speaker wordt op die momenten dit kwetsbare extra belicht.
Er is in deze 5.1. mix maar één moment waarop het geluid in beste 5.1 stijl om je heen wolkt; in ‘Isolation’ tijdens het deel dat begint met ‘I don’t expect you….’. De impact is des te groter omdat je er zo lang op hebt moeten wachten. John richt zich hier dwingender tot de luisteraar, zo lijkt het.

Zoals eerder gezegd denk ik dat dit qua klank de ultieme heruitgaven binnen de Beatlesfamilie zijn en het is te hopen dat de volgende albums ook aan de beurt komen. ‘Sometime’ zal aan mij niet besteed zijn, maar wat ‘Mind Games’ en ‘Walls and Bridges’ betreft: liever vandaag dan morgen. De songs van deze albums die, met een nieuw jasje, al een plekje hebben gevonden in de ‘Gimme Some Truth’ boxset beloven veel goeds.