Drive My Car

Drive My
Car

Ik leerde ‘Drive My Car’ kennen dankzij een jongeman die met mijn vader in de keuken werkte van wat destijds nog een bejaardencentrum heette. Af en toe kwam deze collega bij ons over de vloer en tijdens één van die bezoekjes bracht hij, wetende dat ik fan was, de onlangs verschenen ‘rode dubbelaar’ mee. Ik kende alles van de eerste lp en van kant drie de eerste vier songs omdat ik ‘Oldies but Goldies’ een paar jaar eerder als tweede album aan mijn collectie had toegevoegd (twee albums is natuurlijk geen collectie maar het begin was er). Doordat mijn ‘collectie van twee’ in hoog tempo via drie albums naar vier naar ‘nu lijkt het ergens op’ was gegaan, stond ‘Help’ er inmiddels ook tussen. ‘Rubber Soul’ ontbrak echter nog. Dat album stond nooit in de bakken van de op dat moment enige platenzaak in Winterswijk.

Nooit zal ik het moment vergeten waarop ik de naald op de lp van Kees (zo heette de jongeman) liet zakken tussen ‘Daytripper’ en ‘Drive My Car’. Ik weet het natuurlijk niet meer, maar ik durf er iets om te verwedden dat mijn mond open viel van verbazing. Dit was toch wel andere koek. Een enkele gitaar, zo dominant dat er geen ontkomen aan was opende de song, waarna ongeveer halverwege onder die inleidende klanken Pauls bas een opstapje liet klinken dat een paar noten later op de grondtoon zou landen. Op de mooist denkbare manier begon de bas op het moment dat de gitaar toe was aan de rustiger nazin. Een prachtig stukje complementair ritme. Een term die ik destijds natuurlijk nog niet kende. Ik vond het gewoon fascinerend.
Als kers op de taart gaf ook Ringo acte de présence voorafgaand aan de eerste tel die zou volgen op de inleiding.

Ik heb, zoals iedereen dat denk ik wel heeft, een aantal lievelingssongs onder het totale scheppen van The Beatles. Wat een deel van die songs met elkaar gemeen heeft is de herinnering aan de kennismaking. De schok die elk begin die eerste keer beluisteren teweeg bracht. ‘I Feel Fine’, ‘Ticket to Ride’, ‘Come Together’ en ‘Drive My Car’. Bij geen van die songs was de koek op na de inleiding. Sterker nog: het wordt telkens weer alleen maar beter, maar het begin van deze songs zuigt je de minuten die komen gaan binnen, waarbij je ook nog eens de behoefte om direct die eerste maten nog een keer te beluisteren moet onderdrukken. Laat die naald maar torren….of zal ik dit toch nog een keer, nee laat gaan joh…..
Songs die zelfs na decennia beluisteren nog fris klinken, songs waarbij nooit sprake is geweest van luistermoeheid.

Zó beginnen (Car) en vervolgens iets op de inleiding laten volgen waarbij het moeilijk is om meest favoriete bouwstenen te kiezen onder al het fraais, hoe perfect kan een song van de eerste tot de laatste noot zijn!
Is de samenzang tussen met name John en Paul het meest noemenswaardig? Een samenzang waarbij Paul nu eens als hoogste stem niet John steunt, maar John op fraaie wijze Paul draagt.
Of het moment waarop in de inmiddels driestemmige zang voorafgaand aan het ‘Baby You Can…’ George net iets beter te horen is? Dat kleurt verschrikkelijk mooi.
Of is toch de manier waarop Ringo elke keer weer het ‘Ok je mag in mijn auto rijden’ inleidt in de twee maten ervoor het meest noemenswaardig?
En wat te denken van de piano tijdens de ritjes? Alleen de nieuwe kleur doordat de piano mee gaat doen is al te gek, maar er is meer. De combinatie van syncope en kwartentriolen in de pianopartij werkt ongelooflijk goed. De gitaarsolo mag ik ook niet vergeten, evenmin als het rifje dat alles draagt en de terugkeer van de sologitaar in het coda. Of de ‘Beep Beep’ passages?

‘Rubber Soul’ is het eerste ‘next level’ album van de groep. Een soort ‘Revolver’ light.Het staat, anders dan laatst genoemde album nog met één been in dat wat was en al met het andere been in een ‘alle remmen los’ toekomst. Harrison zag de albums als een bij elkaar horend tweeluik.

‘Rubber Soul’, een album dat zijn enige zwakkere moment, afgezien van het onvermijdelijke ‘Ringo-momentje’ bewaart voor de allerlaatste song. En zelfs dat heeft nog wel iets.
Een album dat bol staat van de fenomenale meerstemmige zang. Een album vooral over relaties met vrouwen. En dan niet meer het ‘ik houd van je’ geneuzel. Nee, hier komen serieuzere onderwerpen aan bod. Een album dat tekstueel bezien bij vlagen misschien zelfs wel vrouwonvriendelijk genoemd kan worden.

Want hoewel de dame van het openingsliedje graag in de auto mag rijden (een seksuele toespeling) klinkt in ‘Wait’ door dat Paul de vrouw van dit lied zal geloven als ze belooft dat ze op hem zal wachten, maar tegelijkertijd hoeft ze van hem, tijdens zijn afwezigheid, niet teveel te verwachten: ‘I’ve been good, as good as I can be….’. Wat is dat nu voor loze belofte? Of de tot Jane gerichte songs?

De eerste helft jaren zestig Paul wilde een vrouw die er voor hem was, geen partner die een eigen carrière had waardoor ze veel van huis was. ‘You won’t See Me’, maar zag hij haar wel? De naamloze feeks uit ‘Girl’ brengt Lennon tot de rand van het graf. De Lennon die Cynthia nu niet bepaald op handen droeg. De man die, tot Yoko in beeld kwam, weinig ruimte gaf aan de vrouw(en) in zijn leven. Niet heel geloofwaardig, maar wat maakt het uit? Het is een geweldige song. En ja, ik weet dat dit geen autobiografische song is, maar ik vind de gedachte wel heel boeiend.

Zou ik maar één ding mogen noemen waarin The Beatles niet boven alle andere bands en artiesten uittorenden, de keuze zou makkelijk zijn: The Beatles zijn, op McCartney na, niet de meest geniale instrumentalisten.
Als ik slechts één ding zou mogen noemen waarin The Beatles de absolute top zijn, heb ik een probleem. Ik zou waarschijnlijk kiezen voor hun compositorische vaardigheden. De harmonische vaardigheden van Lennon en de harmonische- en melodische vaardigheden van McCartney zijn van een ongelooflijk hoog niveau. En laten we Harrison niet vergeten. Het duurde even, maar toen hij zijn beperkte ruimte naast Lennon en McCartney op durfde te eisen ging de rem er behoorlijk af.
Ja, ik zou hier zeker voor kiezen. Tegelijkertijd zou ik buikpijn van mijn keuze krijgen, omdat het vermogen van The Fab Four om zich als een razende te ontwikkelen ongenoemd zou blijven. Hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze kleine muzikale eenheid in nog geen zeven jaar van ‘Love Me Do’ via ‘Tomorrow Never Knows’ en ‘The White Album’ uit kon komen bij ‘Abbey Road’? Dat is het muzikale equivalent van een honderdmeter sprint record dat behoorlijk veel scherper staat dan menselijkerwijs mogelijk is. Dit kan gewoon niet.
Maar ja, als ik dat als mijn topaspect binnen het Beatles-gebeuren zou noemen zou ik niet alleen het compositorisch aspect vergeten, maar ook de geweldige samenzang.

Samenzang, al vanaf het prille begin iets waarin de heren uitblonken. Concurrentie? The Beach Boys en CSN&Y, maar dan houdt het denk ik wel op.
Alsof ze nooit anders gedaan hadden harmonieerden ze er op los vanaf zo ongeveer het eerste moment. Van ‘This Boy’ tot ‘Because” en alles wat daartussen kwam.

Samenzang, ook één van de kroonjuwelen op ‘Rubber Soul’. Het meest driestemmige intro van ‘Nowhere Man’, dat zodra het naar tweestemmigheid in tertsen gaat MollDur combineert met een plagale cadens, waardoor het wat meer gewone (de tertsen) toch bijzonder klinkt.
‘The Word’ met z’n prachtige 9- en sus-akkoorden. Tegen het eind de extreem hoge derde stem, die in de voor de US gemaakte stereo mix helemaal alleen in het stereobeeld staat en daardoor meer opvalt. Dat laatste is muzikaal gezien niet de meest elegante keuze, maar je hoort wel beter wat ze vocaal in hun mars hadden.

‘If I Needed Someone’, de relatieve eenvoud van zo goed als parallel verschuivende akkoorden. Wat een meditatieve rust over de in de goede zin van het woord monotoon jengelende gitaarklanken.
‘In My Life’, één van de handvol tekstueel gezien zachtaardige songs op het album. Een song die van McCartney had kunnen zijn. Sterker nog; een song waarbij de heren beide claimden het leeuwendeel van de compositie voor hun rekening genomen te hebben. Ik ga toch voor Lennon, al was het maar vanwege het voor Lennon typische gebruik van MollDur op ‘All My Life’ (tweede keer: ‘There is No-One’ precies op ‘One’).

‘Rubber Soul’, een album dat verbazingwekkend anders was, maar nog wel behapbaar afwijkend. Aan ‘Revolver’ moest ik destijds wennen. “Rubber Soul’ had voor mij direct de ‘wow-factor’. En nog steeds fascineren zowel het album als de openingstrack me mateloos. Hoe kun je beter een album ingezogen worden dan op deze manier? Het geroezemoes gevolgd door de bijtende gitaren van ‘Pepper’ komt misschien in de buurt. Het openingsakkoord van ‘A Hard Days Night’? De eerste keer ben je door dit akkoord meteen bij de les, alle keren daarna denk ik vooral: hopelijk staat het volume niet te ver open. Geniaal akkoord, geniaal begin, maar één gitaarloopje dat je zo het verhaal in sleept; diepe buiging.

De Reis Naar Binnen

De Reis
Naar Binnen

‘Ach, wat sneu! Dat moet hij toch niet doen….’ zegt ze elke keer als ze George hoort zingen.
En ik kan me, hoewel ik met iets meer nuancering luister, voorstellen dat ze dat zegt.
Harrison was geen geweldig zanger. Het klinkt vaak wat moeizaam, benepen en wiebelig. Maar er is gelukkig veel in zijn stem dat het ontbreken van het gemak waarmee b.v. McCartney ooit zong compenseert.
Tijdens de Beatlesjaren was het een ander, een beter verhaal. In de samenzang met John en Paul klinkt hij geweldig. Het mengt heel mooi. In zijn songs met over zijn stem al dan niet een portie ADT, of, beter nog, gesteund door Paul, klinkt het meer dan prima. Op zijn solo-albums echter, klinkt hij vaak een beetje eenzaam, verlaten, onzeker.
Dat wil niet zeggen dat er niet genoeg te genieten overblijft. Hij lijkt in dat opzicht wel een beetje op Neil Young. Solo heeft Neils stem wel iets, of zelfs heel veel. Ik begrijp dat mensen zeggen dat ze van Neils stem houden. Maar je wordt als luisteraar ook constant geconfronteerd met het feit dat hij geen geweldig zanger is. Tot je hem hoort met Crosby, Stills en Nash. Opeens klinkt het zeker, toonvast en prachtig in het stemmenweefsel.

Dat ik me de aanschaf van mijn eerste lp nog kan herinneren is logisch. Dat ik nog weet op welke manier en momenten ik de albums die uiteindelijk zouden uitgroeien tot lievelingsalbums aan mijn collectie heb toegevoegd, is ook niet gek. Dat ik dat nog weet van een album dat lange tijd enkel stof stond te vangen op de plank waarop mijn toen nog kleine collectie stond, is opvallend.
Ik herinner me nog hoe ik, gezeten op een hoge kruk, twee hoorntjes tegen mijn oren gedrukt, bij Voerman in Eibergen luisterde naar ‘Living in the Material World’. Ik had nog nooit iets positiefs gelezen over dit album en kende enkel het openingsnummer ‘Give Me Love (Give Me Peace On Earth)’ en was daarvan onder de indruk.

Ik weet nog dat ik, de ellebogen steunend op de balie, elk songfragment dat volgde als een teleurstelling ervoer. In mijn puberale beleving neuzelde het album maar door en door. Toch besloot ik het te kopen. Het was immers van een ex Beatle, ergo; ik zou het zeker gaan waarderen.
Nou nee dus. Althans niet in de eerste jaren, of misschien zelfs decennia na aanschaf.
George schreef, niet anders dan John en Paul vanuit wat hem bezig hield. Waar Paul dat wat meer gecamoufleerd doet en altijd voorrang geeft aan het muzikale aspect en John zijn ziel bloot legde in zijn scheppen én ermee weg kwam (fans en critici zagen het zelfs als de kracht van deze woordkunstenaar), stak George zijn voorliefde voor de Indische cultuur en met name het Hindoeïsme niet onder stoelen of banken.
Het platen kopende publiek kon er weinig mee. Ook ik begreep de teksten vaak niet.
Ik wist dat het schitterende ‘Sue Me Sue You Blues’ (muzikaal en qua instrumentatie een soort mix van ‘Crippled Inside’ en ‘How do You Sleep’) over de perikelen rond de rechtszaken van de voormalige bandgenoten ging en ik vond het titelnummer alleen al de moeite waard omdat George Paul en John in dit nummer vrienden noemde. Maar ‘The Lord Loves the One that Loves the Lord’? Wat was dat voor een rare God?

De teksten, die door mijn onbegrip een grote mate van somberheid leken te hebben, maakten luisteren naar dit album tot een opgave.
Later kwam het begrip. Verdieping in de ideeën achter het Hindoeïsme ontsloot veel teksten voor mij. ‘The Lord Loves The One…’ bleek niet te gaan over een megalomane God die verering eiste voor hij liefde terug gaf. De strekking is meer (enigszins aangepast aan een meer en meer atheïstische maatschappij): wil je werkelijk gelukkig zijn, dan is het noodzakelijk om het geluk van anderen te respecteren. Je kunt niet (verbaal) van je af meppen en denken dat je werkelijk gelukkig kunt zijn. Meer spiritueel bezien en gelinkt aan de westerse Christologische achtergrond: ‘Zoek eerst het koninkrijk van God en al het andere zal u bovendien gegeven worden.’ Een beetje vrij vertaald. Maar de gedachte hierachter is erg bepalend voor het Boeddhisme en het Hindoeïsme. De zoektocht naar innerlijke vrede loopt via de zoektocht naar het zelf (of Zelf). Noem het ‘The Lord’ of ‘God’ of…. Het maakt niet uit maar ware vervulling vindt de mens (volgens het Hindoeïsme) niet in dat wat vergankelijk is, maar in dat wat als eeuwig wordt ervaren.

Harrison had een ongelooflijk gevoel voor humor, maar tot het album ‘33 1/3’ droeg hij vooral zijn diep gevoelde liefde voor het Godsbeeld van een de meeste westerlingen vreemde cultuur uit.

Hij was een roepende in de woestijn en zijn albums werden gedurende die periode (‘Living’ t/m ‘Extra’) niet goed ontvangen. Gelukkig mag vooral ‘Living in the Material World’ zich tegenwoordig verheugen in een herwaardering.
Het is grappig dat de niet bepaald van humor overlopende teksten op ‘Living’ een (in mijn ogen) ongelooflijk grappig tegenover kennen in de vormgeving van het albumartwork.
De ‘laatste avondmaal’ parodie op de linkerhelft van de opengevouwen gatefold is als tegenover van alle spirituele teksten al grappig, maar echt te gek vind ik de labels op de lp.
Kant A heeft als label een afbeelding van de strijdwagen van Sri Krishna en kant B heeft een afbeelding van de ‘strijdwagen’ van George: een zesdeurs Mercedes. Hij doet dat vaker: eindeloos ‘preken’ om vervolgens die preek te relativeren. Denk b.v. aan het gelach dat volgt op ‘Within You Without You’.

George was zijn tijd ver vooruit. Tegenwoordig is mindfulness een soort toverwoord geworden. Houd je aandacht in het moment en het zal veel beter met je gaan.
George propageerde dat in 1973 al: ‘Be Here Now’. De rust van een melodie die de tijd neemt om de tekst voor het voetlicht te brengen is de verklanking van de rust die te vinden is in het zich constant vernieuwende moment. George wist het, maar was ook menselijk. Het conflict van zijn leven: een Heilig doel dat vaak net buiten bereik bleef. Volgens ‘Be Here Now’ mag je het verleden loslaten. Het lukte George lang niet altijd. Zijn gedeelde verleden met Paul, zijn stukgelopen huwelijk (zie zijn tekstversie van ‘Bye Bye Love’ op ‘Dark Horse’), het verleden bleef naar hem graaien en niet zonder succes. Hij wist het en het was de oorzaak van één van zijn grotere innerlijke conflicten.

Opvolger ‘Dark Horse’ werd door de recensenten nog meer neergesabeld dan ‘Living’, wat Harrison tot de nodige zelfspot bracht op de binnenhoes van ‘Extra Texture’ (Ohnothimagen). Ook weer een gevalletje: humorloze muziek gecombineerd met humor in de presentatie van het album. Ik moet bekennen dat ik een zwak heb voor beide albums. Laatst genoemde irriteert me soms mateloos, maar vaak wint de schoonheid van delen van het album het van dat wat irritatie opwekt.

Na ‘Extra Texture’ ging het roer om. 33 1/3 bleek een album gevuld met fraaie muziek én een flinke dosis humor. Met ‘George Harrison’ maakte hij een zo mogelijk nog mooier album, waarna er weer een dip volgde. ‘Somewhere in England’ ging nog, maar ‘Gone Troppo’ hield niet echt over. ‘With a little Help from a friend’ krabbelde hij weer op en maakte met ‘Cloud 9’ een album dat hem weer op de radar zette. Een album met daarop o.a. ‘When We Was Fab’. Niet de eerste keer dat George het Beatlesverleden waaraan hij niet enkel met liefde terugdacht, gebruikte om de kans op een hit te vergroten.

De documentaire ‘Living in the Material World’ besteedt veel aandacht aan de spirituele zoektocht van George. Ergens in de tweede helft van deel 1 gaat het over ‘Within You Whithout You’. De dialogen gaan vergezeld van foto’s en daarbij worden vooral foto’s getoond van George temidden van Indische muzikanten, waaronder Ravi Shankar. Foto’s waarop Harrison als enige westerling te zien is. Foto’s van, in zekere zin, een buitenstaander. Om een echte ‘insider’ te zijn moet je er namelijk geboren zijn. Maar de blik in zijn ogen en de glans op zijn gezicht laten zien dat hij hier een thuis gevonden heeft. En dat hij zich hier geaccepteerd weet. Exponent van de Westerse popcultuur tegen wil en dank, maar thuis in deze wereld. De wereld die hem ten diepste verbond met dat wat hij als Groter ervoer dan de grootsheid die hem door fans werd toegedicht.
Het lot van de man die nooit helemaal zou kunnen zijn wat hij het liefst wilde zijn; onderdeel van de Indische spirituele cultuur. De man die zich niet meer ziet als de Westerse popgoeroe die de fans in hem willen zien. Pattie Boyd beschrijft dit mooi in genoemde docu: aangetrokken worden door de pas ontdekte wereld terwijl de oude wereld op zijn beurt weer bleef trekken aan George.

Muziek als uitlaatklep voor de meest diepe, meest persoonlijke ervaringen. Muziek gedeeld met de fans. Lange tijd onbegrepen uitingen. Het moet hem pijn gedaan hebben.
Maar als is uitgekomen wat hij bij leven verwachtte van de dood (‘I really want to see You Lord’), moet zijn zoektocht ná zijn sterven de vaste grond van de ervaring gevonden hebben.
Het zou hem gegund zijn.

“You Should Have Been There”

You Should Have
Been There

Als iemand midden jaren ‘70 zijn best gedaan heeft de mat bij de deur aan slijtplekken te helpen ben ik het wel. In een tijd waarin het niet vanzelfsprekend was dat je weken van tevoren wist dat er een nieuw album zou verschijnen, was het toch onwaarschijnlijk dat een Beatles gerelateerde release door mij niet al in de week van verschijnen opgemerkt zou worden. Ik kwam immers om de paar dagen bij Radio Woordes in Winterswijk om de platenbakken te doorzoeken. Meestal vond ik er dezelfde albums, albums die ik al had, albums die me niet interesseerden.
Maar af en toe werd mijn vasthoudendheid beloond en stond er een nieuwe release.

Omdat ik er zo vaak kwam, kan het niet anders, of ik moet al in februari 1975 (in de week van verschijnen) de grijze hoes van ‘Rock and Roll’ voor het eerst gezien hebben. Dit nieuwste album van Lennon stond als voorste lp tegen een klein aantal oudere Lennon-albums die op hun beurt weer tegen een plastic plaat stonden. Een wit stuk plastic, iets groter dan een lp-hoes met langs de bovenkant in zwart en met de hand geschreven: John Lennon (&Yoko Ono).

Een nieuw album, maar de foto was overduidelijk oud. Onmiskenbaar Lennon, maar even onmiskenbaar niet de Lennon van 1975. Wat kon ik verwachten? Waar mocht ik op hopen?
De opvallende achterkant bestuderend zag ik dat het een album vol rock and roll covers was. Één en één was voor mij niet direct twee, want hoewel de titel (‘Rock and Roll’) van het album ook op de voorkant van de hoes stond, hoopte ik dat dit een verwijzing naar een titelsong met die naam zou zijn. Kortom; ik hoopte op nieuw eigen werk. Het bleken zoals gezegd covers. Maar wel covers door Lennon gezongen, dus de kleine twintig gulden (ik meen me te herinneren 17,95) die een nieuwe lp in die tijd kostte gaf ik graag uit in ruil voor deze aanwinst.

Er gaat niets boven het naar huis fietsen met in je hand een plastic tas met daarin een lp waarvan je nog geen idee hebt hoe die zal zijn.
Thuis gekomen en zonder eerst de fiets op te ruimen, snelde ik naar de platenspeler.
‘Be-Bop-a-Lula; dat begon goed. Lennon’s snijdende stem bleek gemaakt voor dit soort muziek. Het jaren vijftig sfeertje van het arrangement (de gave pianopartij met een net niet standaard patroontje) en de gave gitaarsoli, dit album was elke cent waard. ‘Stand By Me’ had ook z’n charmes, maar echt verkocht was ik na ‘Rip it Up/ Ready Teddy. Wat een energie en wat een vondst om zoveel energie te genereren met gedurende grote delen relatief weinig instrumenten. Dit was nu al één van mijn lievelingsalbums.

De euforie hield stand tot de eerste paar maten van ‘You Can’t Catch Me’. Hoe kon dat nu? Alle leven leek van het ene op het andere moment uit de plaat gezogen. Log en dik ploegde de song voort. Een kleine ‘herstart’ onderweg zorgde voor een zekere mate van verlichting, maar niet genoeg om de twijfel de kop in te drukken. Één van mijn meest favoriete albums? Dat leek opeens
erg onwaarschijnlijk.

‘Ain’t That A Shame’ zorgde voor een opleving van het positieve gevoel, maar daarna ging het weer mis. ‘Do You Want to Dance’ was een twijfelgeval. Daar overheersten de positieve aspecten, maar ‘Sweet Little Sixteen’ ploegde weer voort als een Belgisch trekpaard.
Kant twee ervoer ik over de gehele linie als een meer positief geheel. Bij bestudering van de hoes bleek dat ik de door Phil Spector geproduceerde songs over het algemeen minder kon waarderen dan de door Lennon geproduceerde. Het was geen één plus één is twee, maar er leek een verband tussen mijn voorkeuren en de producer, hoewel de naam Spector op dat moment niet veel meer bij me opriep dan een ‘die naam heb ik eerder gezien op de hoezen van ‘Let it Be’ en ‘Imagine’.

Kant twee begon energiek met de heerlijke ADHD-piano en scheurende blazers van ‘Slippin’ and Slidin’. Helaas viel hier, meer nog dan op kant A, op dat de productie niet heel erg dynamisch was. Er hing een soort grauwsluier over met name de songs met een prominente blazersbijdrage.
Het volume moest wel wat meer open in een maar deels geslaagde poging dit te compenseren. Hierna kwam ‘Peggy Sue’ dat tot in de kleinste vezels bewees dat Lennon een grote mate van affiniteit met dit materiaal had. Na de door de piano gedragen blues-medley volgde met ‘Bony Moronie’ een soort ‘Peggy Sue’ deel twee. Enkel ‘Just Because’ kon ik niet waarderen. Maar al met al: niet slecht; een ijzersterke opening met de eerste drie tracks van kant één en een tweede kant die over de gehele linie de moeite waard bleek.
Een mooi album dat ik zeker vaker zou beluisteren, maar ook een album dat bijna nergens zo boeiend was (in mijn puberbeleving) dat er sprake was van een absolute luisterbehoefte. Daarvoor ervoer ik het geheel toch als te éénvormig qua klank.

Het is niet ongebruikelijk dat de kijk op een album met het verstrijken van de tijd verandert. Albums die direct na aanschaf tot mijn lievelingsalbums behoorden werden later soms gedegradeerd tot steun voor de interessantere lp’s. Albums die ik aanvankelijk als miskoop kwalificeerde bleken een paar jaar later toppers in mijn collectie.
Mijn kijk op ‘Rock and Roll’ is echter helemaal niet veranderd. Bijna vijftig jaar na aanschaf vind ik nog exact dezelfde dingen mooi aan het album en heb ik nog steeds moeite met de songs die ik ervaar als een zwoegend voortploegend geheel. ‘Rock and Roll’ beweegt zich in het grijze gebied tussen stijlgetrouwheid en herinterpretatie. Het is in zekere zin een kopie van jaren vijftig albums, maar tevens een jaren zeventig herinterpretatie van een jaren vijftig album.

Mijn houding t.o.v. dit album zorgde ervoor dat ik, toen ik eind 1999 ‘Run Devil Run’ (de cd) ergens in een bak zag staan, geen enkele behoefte voelde dit album te kopen. Nog een album met covers? Dacht het niet.

De dvd ‘The McCartney Years’ bracht me op andere gedachten. Hierop stonden nl. ook de videoclips van ‘Brown Eyed Handsome Man’ en ‘No Other Baby’. Twee songs en ik was om. Ik moest en zou dat album hebben. Eerst de cd, jaren later ook de lp en de singles-box in jaren vijftig stijl.

Met name het singles-koffertje maakt het verschil in aanpak tussen John en Paul duidelijk. Het koffertje zelf, de hoesjes en labels van de singles, alles zou echt uit de jaren vijftig kunnen komen.
Die aandacht voor detail vind je ook in de muziek terug. Zo is b.v. het stereobeeld af en toe sterk rechts- links georiënteerd. Het doet denken aan het vroege stereo van de jaren zestig (de beide solo’s van ‘Blue Jean Bop’ b.v. waarbij de eerste hard links klinkt en de tweede uiterst rechts. Gelukkig wat het totaalplaatje betreft niet in die mate dat je geconfronteerd wordt met de negatieve aspecten van de eerste periode van stereo, maar genoeg om hier en daar een herinnering op te roepen.

De reverb is prachtig archaïsch en gevarieerd. Neem b.v. de zang van ‘Blue Jean Bop’ zwemmend in precies de juiste hoeveelheid galm met daarnaast de twee prachtig contrasterende solo’s en de tegen het eind door het klankbeeld zwevende gitaarakkoorden. Na het zuchtje van Paul (een vage herinnering aan de manier waarop The Beatles de solo’s uit de eerste periode inleidden) voor de eerste solo van ‘Jean’ was ik verkocht! Lennon doet overigens iets vergelijkbaars o.a. richting het outtro van ‘Peggy Sue’. Die keelklank is ook te gek.

Daarnaast zijn de solo’s op ‘Run’ allemaal ongelooflijk stijlgetrouw. Er is niet veel kennis voor nodig om te weten wie hier en daar ‘model heeft gestaan’ voor een solo. Zo krijgt Scotty Moore b.v. een klein eerbetoon in een solo (althans zo ervaar ik dat). Het grappige van de solo’s is dat ze allemaal nieuw en interessant zijn, maar daarnaast ook zo ongelooflijk stijlgetrouw dat je constant zit te luisteren met een gevoel van ‘maar natuurlijk gaat het zus of zo’. De variatie is ook perfect. De ene solo is ‘all over the place’ een ander vreet zich vast in een motief en laat de begeleiding het werk doen. De ene solo komt naadloos voort uit wat er al is, een andere duikt onverwacht ergens op in het stereobeeld met een schreeuw om aandacht.

Om nog even terug te komen op de prachtige reverb-keuzes; zoals gezegd begint dat al met de perfect ruimtelijke galm rond de stem van Paul bij ‘Blue Jean Bop’, maar er is ook de ‘echoput’ van dat wat destijds echt teveel was op de vroegere Beatles-releases in Amerika en wat het bijproduct was van het fake-stereo dat een tijdje werd toegepast (jaren 70 geloof ik) op heruitgaven van de oudste songs van Elvis Presley.
Op ‘Run Devil Run’ mag deze over the top galm ‘Shake a Hand’ opleuken. Daar staat dan weer tegenover dat de kitsch van ‘Coquette’ totaal droog is opgenomen. En kitsch hier met een knipoog, want dat is voor mij ook één van de boeiende aspecten van dit album: de jaren 50 clichés vliegen je om de oren. Alleen dat maakt al vrolijk.

Vocaal is McCartney in topvorm. Nergens gaat de voet van het gas. Zijn veelzijdigheid komt ook tot uiting in de geweldige variatie in timing. Vooral bij de meer bekende songs lijkt me dat lastig; in stijl blijven maar niet de overbekende paden bewandelen. In mijn beleving heeft McCartney altijd meer willen variëren in hoe hij een vocale lijn aanpakt, dan Lennon dat deed. Outtakes van ‘Pepper’ en meerdere scenes in de ‘Get Back’ docu lijken dat te staven. De voorbeelden zijn legio waar Paul John vertelt hoe een lijn misschien beter te timen.

McCartney is een meester in het schrijven van songs in eender welke stijl. Op ‘Kisses on the Bottom’ klinken zijn composities echt als tijdgenoten van de covers uit de jonge jaren van zijn vader. Op ‘Run Devil Run’ staan ook drie eigen composities in stijl. Ze misstaan alles behalve. In tegendeel.

De muziek uit de eerste jaren van de popmuziek, de Rock and Roll wordt gekenmerkt door een ongelooflijke energie. De muziek van jeugd die zich wil bevrijden van het juk van ouders. Tomeloze energie verklankt in een swingende lichtheid.
Het album van Lennon slaagt er mijns inziens in veel van die aspecten over te brengen, maar met enige regelmaat verliest het album door de gemaakte keuzes veel van die energie en lichtheid.
Het album van McCartney daarentegen is ongelooflijk energiek verklankt in een veelheid aan arrangementen en songstijlen. Een veelkleurig album. Het overbekende staat naast het wat minder bekende en ook de kitsch komt aan bod in ‘Coquette’ en ‘Lonesome Town’. Zelfs humor wordt niet vergeten met ‘Movie Magg’.
De tokkelende gitaar van laatst genoemde song, maar vooral de Country and Western snikjes in McCartneys stem zijn geweldig. Een absurdistische tekst krijgt een humoristische verklanking.

Lennon had zakelijke redenen voor het uitbrengen van ‘Rock and Roll’. McCartney wilde altijd al een album met Rock en Roll covers uitbrengen, maar telkens weer was iemand hem voor. Op het moment dat het album verschijnt zijn de reacties ongelooflijk positief. Daarnaast is er (vooral) onder fans ook het vaak gehoorde: volgende keer toch maar weer een album met enkel eigen werk. McCartney moet scheppen, niet herscheppen….of zoiets.
Het grappige is dat met het verstrijken van de tijd, terugkijkend naar alles wat inmiddels deel uitmaakt van zijn oeuvre, dit soort albums (‘Devil’ en ‘Kisses on the Bottom’) de meer buiten de standaard vallende juwelen in de ketting zijn geworden. Ik beluister ‘Devil’ veel minder vaak dan de albums met origineel werk (of zelfs ‘Kisses’), maar het is zo fijn dat dit eerbetoon aan de muziek uit zijn jeugd, de muziek die hem mede gevormd heeft, tussen al zijn andere albums (be)staat!

Maestro

Maestro

Het is een lijntje van niets in een arrangement dat op meesterlijke wijze blazers en strijkers verbindt met de door Paul (piano en Fender Jazz bass) en George (gitaar) gespeelde partijen. Dat alles bij elkaar gehouden door Ringo op zijn 1964 Oyster Black Pearl ‘Super Classic’ drum-set van Ludwig.
Het arrangement verdient nog meer respect omdat de blazers en strijkers niet beginnen als één orkest, maar als twee werelden. ‘Martha My Dear’ wordt omlijst door een blazersgroep én een gedurende een groot deel van de tijd los daarvan opererend strijkersensemble. En als spil natuurlijk de klankwereld van een popgroep.

Het lijntje waar ik hiervoor naar verwees wordt gespeeld door een trompet direct na ‘Hold Your Hand Out You Silly Girl, See What You’ve Done’, na de blazerssolo min of meer samenvallend met ‘When You Find Yourself….’alwaar dit instrument een motief speelt dat een Fmaj7 akkoord breekt, waarbij de septiem maar heel even wordt aangetipt als één na hoogste noot.

Zoals gezegd een lijntje van niets en toch vind ik het elke keer weer prachtig. Een schitterende parel in een arrangement dat in alles getuigt van de grootsheid van George Martin als arrangeur.
Hoe subtiel is alles wat hij doet op dat vlak. En hoeveel baat heeft zijn werk bij de nieuwe mixen die de laatste jaren verschenen zijn. Zou zoon Giles met extra liefde naar het werk van zijn vader geluisterd hebben? De strijkers onder ‘Glass Onion’ hebben nog nooit zo bijtend geklonken als in de 2018 mix. De ongelooflijke variatie in de orkest- en ensemble-begeleidingen op ‘Abbey Road’, komt in de nieuwe mix nog beter tot zijn recht. ‘Eleanor Rigby’ en Hitchcock’s ‘Psycho’; ik wilde George Martin op z’n woord geloven elke keer als hij vertelde over de connectie. Maar in de 2022 mix hoor ik het pas echt!

Je kunt veel kritiek hebben op het werk van Giles. De ‘modernisering’ van het klankbeeld zodat dit toegankelijker wordt voor jongere generaties die graag meer bas horen is niet onomstreden (op z’n zachtst gezegd), maar wat Giles voor het werk van zijn vader gedaan heeft, verdient wat mij betreft niets dan lof.

Ook bij ‘Martha My Dear’ werkt dat wat al geweldig was nog beter in de 2018 mix. Het meesterschap van George Martin dat drie werelden zo mooi verbonden heeft, komt nog beter, nog naadlozer tot z’n recht in de nieuwe mix.

Waar een blazersgroep en een strijkersgroep, zelfs als ze zoals hier lange tijd los van elkaar opereren nog een grote mate van verwantschap hebben, geldt dat niet voor deze groepen ten opzichte van de gitaar. Er is, wat mij betreft, een wereld van verschil tussen strijkers (of blazers) op de achtergrond terwijl een gitarist zijn ding doet (een solo b.v. of een rif) en deze vorm waarbij drie werelden op voet van gelijkwaardigheid en complementerend opereren.

Het begint allemaal heel homogeen. De gelukkige combinatie van piano, strijkers en zang. Opeens knalt een gitaar deze klankwereld binnen (‘Hold Your Head…’). Deze gitaar wordt op de hielen gezeten door de blazersgroep. En toch klinkt het vanzelfsprekend. Het schuurt niet, het wringt nergens. Ook na decennia luisteren verveelt het me nog geen moment. De fenomenale piano-partij van Paul helpt natuurlijk ook. Die klinkt zo lekker en is zo fijn om na/mee te spelen! Echt pianistisch.

Volgens mij vormden Martin en McCartney een gouden tandem. De verhalen zijn legio; Paul heeft een idee en Martin werkt het uit. Vaak wist McCartney niet eens wat hij zocht, maar m.b.v. zijn beschrijvingen werden deze ideeën uiteindelijk gerealiseerd door Martin.
Zo ook in het geval van ‘Mother Nature’s Son’.

Tijdens de sessies voor ‘Blackbird’ stelt John een blazersarrangement voor. Paul gaat over op ‘Mother Nature’s Son’ en zegt peinzend dat hier een klein blazersensemble gepast zou zijn.
George Martin levert zoals altijd. Vier koperblazers en een eenvoudig arrangement. Een geheel met de gitaar en de zachte percussie dat als totaalplaatje een vage herinnering oproept aan de pastorale muziek van de 17e en 18e eeuw.
Verschuivende akkoorden en eenvoudige bewegingen in tertsen, meer is het niet. Maar het werkt fantastisch. Het is niet verwonderlijk dat Paul, bijna vanaf het moment dat hij zijn Beatles-verleden met wat meer liefde ging bekijken, met enige regelmaat de samenwerking met George Martin weer opzocht. En het is niet onlogisch dat deze samenwerking telkens weer het beste in McCartney naar voren bracht. Daarbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat Martin, nog meer dan toch al het geval was, de uitvoerder werd van de ideeën van McCartney. Paul wist steeds beter wát hij wilde maar niet altijd hoe dat te realiseren. Interessant zijn in dat opzicht de docu’s in de boxsets van de latere McCartney Albums (b.v. ‘Flaming Pie’) in de Archive Collection.

Alsof hij het beste tot het laatst wilde bewaren, lijkt het album ‘Abbey Road’ wel een staalkaart van de talenten van George Martin. Ik heb dit album ooit al eens het gitaar-solo album van The Beatles horen noemen en in zekere zin zit daar wel iets in. Die opeenvolging van kortere en langere solo’s is geniaal. Maar het album kan met even veel recht het ‘George Martin arrangementen album’ genoemd worden. Mmmm, dat ‘bekt’ natuurlijk niet echt lekker, maar is wel waar.
‘Here Comes The Sun’ heeft een element in het arrangement dat mij zelfs na decennia beluisteren nog steeds elke keer weer boeit. De Moog klinkt in het begin ergens links in het stereobeeld. Aan het eind van deze bijdrage glijdt de klank traploos (qua tonen) naar beneden en qua plek in het klankbeeld naar rechts alwaar de Moog met een laatste toon de strijkers lijkt aan te tikken; ‘Nu zijn jullie aan de beurt’. Een prachtig voorbeeld van hoe twee werelden (popgroep en strijkersensemble) kunnen samenwerken.

De subtiele aanpak van Martin in alles wat hij voor The Beatles gedaan heeft, maar vooral de subtiliteit op ‘The White Album’ en ‘Abbey Road’ is een masterclass in arrangeren en orkestreren. In tegenstelling tot Phil Spector op b.v. ‘Let it Be’ kiest Martin voor de intensiteit van de weloverwogen samenstelling van instrumenten. Deze tot in detail uitgewerkte klankwereld getuigd van smaak, vakmanschap, inzicht en bovenal van bescheidenheid.

Heruitgave (deel 3)

Heruitgave
(deel 3)

Je zou kunnen denken dat ik het erom doe: degene die zich constant het derde ‘songwriters-wiel’ aan de wagen gevoeld moet hebben ook als derde bespreken. Niets is minder waar. Ik denk niet zover vooruit en heruitgave deel één zou een heel andere inhoud gekregen hebben als alles volgens plan verlopen zou zijn.

George Harrison, de man die op outtakes en in de ‘Get Back’ docu vaak te horen is met een voorzichtig ‘Or what we could do….’ of een ‘Maybe we could….’ waarna zijn inbreng even zo vaak afgekapt wordt door McCartney met een ‘Yeah, right’.
Tijdens het Anthology-project wil McCartney een grote mate van oude jongens krentenbrood suggereren. In werkelijkheid moesten de camera’s tijdens dit project met enige regelmaat stil gezet worden zodat George en Paul weer een paar plooien glad konden strijken.

Aan de andere kant was Paul de man die er altijd was als het ging om het opnemen van de songs van George. Lennon gaf (vooral later) vaak niet thuis. McCartney hielp George. Zijn bijdragen aan de songs van George zijn op z’n minst erg kleurend. Voor ‘While my Guitar Gently Wheeps’ wordt de piano door Paul bespeeld en hoe gaaf is de piano alleen al in het intro met zijn ontwikkeling vanuit die ene noot! En wat te denken van de bas onder ‘Something’? George schijnt het een beetje teveel gevonden te hebben, maar het lijkt er toch op dat McCartney hier extreem zijn best heeft gedaan voor George.

De dominantie van Lennon en McCartney t.o.v. Harrison tijdens het bestaan van The Beatles heeft George naar eigen zeggen voor het leven beschadigd. Vooral Paul is de gebeten hond. Maar ik moet zeggen dat met name de manier waarop John ‘I Me Mine’ kraakt tijdens de januari 1969 sessies erg schokkend is. Evenals de reactie van George hierop overigens. De manier waarop hij formuleert dat het hem niet boeit wat John van zijn songs vindt lijkt een poging om een diepe gekwetstheid te camoufleren. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat Paul ook maar bij benadering zo ongenuanceerd kan zijn geweest richting George als John hier is.

Toch is er ook iets moois voortgekomen uit de manier waarop Harrison behandeld werd: een vracht aan klasse materiaal dat hij tijdens de jaren zestig niet op een Beatles-album kon krijgen. Het lag in 1970 te wachten op de juiste omstandigheden.

Zoals dat al tijdens de Beatles-dagen gebruikelijk was voor releases, koos (het team rond) Harrison voor een release-datum in de weken vóór kerst. Op 27 november 1970 verschijnt ‘All Things Must Pass’ op drie (eigenlijk twee) schijven in een prachtige box. De stemmige zwart wit foto gedrukt op een enigszins ruwe ondergrond doet een soberheid vermoeden die zowel album als productie niet hebben. Een ongelooflijke hoeveelheid materiaal onder handen genomen door Phil Spector.

Spectors immense schaduw hangt vanaf het moment dat George voor hém kiest als producer over dit project. Het zou een gevalletje ‘niet met elkaar maar ook niet zonder elkaar kunnen’ blijken te zijn.
Spector keek niet op een instrument meer. Ik laat hier ‘of minder’ maar even weg: het minderen van instrumenten kwam in zijn beleving niet voor. Een zevende tamboerijn? Doen!
Mijn grootste probleem met de productie van Spector is het feit dat een Wall of Sound misschien massaliteit met zich meebrengt, maar daarmee nog geen intensiteit. De veelheid aan instrumenten zorgt voor een massa klank die in zijn massiviteit log en ondoordringbaar blijft.
Dat dot galm om alles heen helpt daarbij ook niet.

Dat wil niet zeggen dat hij ‘in mijn oren’ niets goed heeft gedaan. Integendeel. De zangerige, boventoonrijke gitaarklank van ‘Two of Us’ op ‘Let it Be’ b.v. is geweldig. Hetzelfde geldt voor ‘For You Blue’ en ‘Dig a Pony’. Evenzo klinken de ingetogener songs op ‘All Things Must Pass zoals ‘If Not For You’ en ‘Apple Scruffs’ subliem. ‘I’d have You Anytime’ klinkt ook waanzinnig. De warme klank past perfect bij de deken van grootseptiemakkoorden die Harrisons stem hier ondersteunt. ‘Beware of Darkness’ wordt in al z’n dichtheid gekleurd door het oplichten op verschillende plekken in het stereobeeld van diverse gitaren. Prachtig!
Phil Spector is een fantastisch producer die uiteindelijk misschien wel zijn meest geniale kant verdronken heeft in zijn handelsmerk.

Het moet voor Harrison met het verstrijken der jaren moeilijk verteerbaar geweest zijn dat zijn Magnus Opus voor altijd getekend zal blijven door de keuzes van de producer.
Op blz 17 van het boek horend bij de onlangs verschenen jubileumuitgave vertelt George dat ‘Wah-Wah’ tijdens het spelen in de studio ‘…..sounded really nice’. Luisterend naar het eindresultaat was hij minder enthousiast. ‘It’s horrible. I hate it.’ Om vervolgens te zeggen dat hij er uiteindelijk van is gaan houden. Zou dat echt zo zijn? Commercieel gezien is het natuurlijk niet handig om je product openlijk af te kraken en nog in 2001 in het boekje bij de heruitgave van dat jaar zegt hij dat hij de productie van Spector als gedateerd ervaart. Hij vond het moeilijk om de neiging te onderdrukken ‘to liberate some of the songs from the big production’. Ik geloof dat George in werkelijkheid er al uit was: hij had het graag aangepakt, maar EMI wilde dat niet.
Het dilemma in een notendop: delen van het album gaan gebukt onder de zwaarte van de productie, maar diezelfde productie is een onderdeel ván dit album. Hoe onlosmakelijk dat is is de vraag.

De ingekleurde hoes van de 2001 uitgave staat onbedoeld symbool voor het probleem van de keuze: het zal destijds een goed idee geleken hebben om het zo te doen en in een serie naast elkaar staande uitgaven is het mooi dat deze er in al zijn fleurigheid tussen staat. Maar; is het uiteindelijk niet gewoon lelijk?

Is de productie een onlosmakelijk onderdeel gebleken van dit album? Voor de meest recente heruitgave (2020) is er wederom voor gekozen de productie in essentie in takt te laten. De grootste aanpassing betreft de reverb waarin het album tot nu toe zwom of misschien zelfs verdronk.
Ik ervaar dat als een verademing. Als er (ook nog steeds op deze heruitgave) veel mensen samen muziek maken is het wel fijn om ook veel instrumenten te horen i.p.v. een Wall of Sound. Diversiteit gaat boven de eenvormige muur van geluid. Ik vind het knap hoe men, zonder de herkenbaarheid aan te tasten, de muziek lucht heeft weten te geven. Zelfs ‘Wah-Wah’ ademt nu. Bij ‘What is life’ zuigt de blazerssoep niet meer alle energie uit het nummer. Een energie die door de gitaren even daarvoor zo verslavend mooi is opgebouwd.

Om een vergelijking te maken met een meer bescheiden producer: het koper dat ‘Got to Get You into My Life’ van ‘Revolver’ een Motown klank geeft is qua bezetting behoorlijk veel kleiner dan de groep musici van ‘What is Life’. Toch klinkt de ‘Revolver-track’ onvergelijkelijk veel dynamischer dan het toeterende geheel op de 1970 uitgave. Maar zoals gezegd: de 2020 remaster doet het in dat opzicht heel veel beter.

Een ander aspect van de Spector-productie dat ik heel erg mooi vind is het brede stereobeeld. Op de momenten waarop de geluidsmuur zich opent en details naar voren komen is de plaatsing van elk instrument in de mix ronduit prachtig.

Overigens zijn de meningen van het schrijvend muziekgilde ook verdeeld over de mate waarin de Spector-productie de tand des tijds goed heeft doorstaan. Zo schrijft ‘Popmatters’ b.v. dat de Wall of Sound aanpak de wat dunne stem van Harrison recht doet. Even zo vaak lees je dat de productie gedateerd is en ‘muddy’ klinkt.

Het enige nummer waarbij de nieuwe aanpak volgens mij echt niet werkt is ‘My Sweet Lord’. De oorspronkelijke productie geeft dit nummer iets magisch, iets religieus. Meegezogen worden in de meditatieve herhaling drijvend op een wolk van klank; zelfs de meest verstokte atheïst loopt hier gevaar in aanbidding op de knieën te vallen. De heruitgave van deze song klinkt behoorlijk wat aardser.

Ook de cd’s/lp’s met demo’s zijn meer dan de moeite waard. Ze bieden de mogelijkheid om het album op een intiemere manier te leren kennen. Het is daarbij verbazingwekkend hoe ‘af’ veel songs in de demo-fase al zijn. De altijd zoekende Harrison lijkt hier vóór het begin van de eigenlijke opnames e.e.a. al behoorlijk uitgekristalliseerd te hebben. ‘Awaiting on You All’ b.v. dat met drie man en daarmee enkel Harrisons gitaar de dynamiek van de song moet vangen is meesterlijk. ‘I Dig Love’ (demo cd) wijkt behoorlijk af van de albumversie maar swingt hier de pan uit. De man kon echt spelen! Misschien bewijzen de cd’s/lp’s met demo’s en outtakes wel meer dan welk betoog dan ook ooit zou kunnen doen dat deze muziek geen ‘Wall of Sound’ nodig heeft.

Of het nu om George alleen gaat of om een samenspel met Klaus en Ringo, het is allemaal even mooi. Als je al iets negatiefs wilt noemen: vijf lp’s zijn op geen stukken na genoeg als je daarop een vracht demo’s én outtakes kwijt wilt. Dat kan ook bijna niet anders: drie lp’s (de jams meegerekend die ook op de vijf lp’s met extra’s aandacht krijgen) als oorspronkelijk album en dan vijf voor de extra’s? Kom op zeg: is dat alles? Ik had heel graag nog veel meer versies van vooral de meer uitgewerkte songs (session outtakes) willen horen. Hoewel deze sessions cd/ lp’s zo’n 70 minuten materiaal bevatten staat het niet in verhouding. Daarbij helpt het niet dat er verhoudingsgewijs veel ruimte besteed wordt aan niet al te zinnige dingen. De ‘grappige’ versie van ‘Isn’t it a Pity’ kan ik wel missen. En de ‘Weddingbells’, ach ja. Dat soort dingen is één of twee keer leuk, maar niet iets voor de eeuwigheid. ‘Rocking chair’, ‘Get Back’, het geeft allemaal een aardig beeld van één aspect van de sessies, maar het werpt geen nieuw licht op de songs van het album.
Wat mij betreft is het uitgangspunt bij dit onderdeel van de box niet goed gekozen: ‘session outtakes’ zou voor luisterplezier en informatieve waarde beter geweest zijn dan ‘session outtakes and jams’.

De heruitgave heeft een ereplaats gekregen binnen mijn collectie: George staart mij elke dag aan vanuit de groene waas die hem sinds 2020 omgeeft. Een prachtig album, een schitterende heruitgave en toch lijkt het in zekere zin het voorafje van de ultieme heruitgave. De belofte van nog veel meer. Of is dat wensdenken?

Het eveneens door Phil Spector geproduceerde laatste Beatlesalbum ‘Let it Be’ is door zijn ontstaansgeschiedenis en productie ertoe veroordeeld voor altijd een ‘werk in uitvoering’ te blijven. Er is veel tegen het oorspronkelijke album te zeggen, maar ‘naked’ laat ook dingen te wensen over. In mindere mate geldt dat evenzo voor ‘All Things Must Pass’ dat door de gekozen producer eveneens voor altijd een ‘werk in uitvoering’ zal blijven. De productie zal tot in lengte van dagen de meningen verdelen. Het is wat de Engelsen zo mooi noemen ‘an acquired taste’ en in die zin niet over de hele linie ‘my cup of tea’. Aan de andere kant is het ook in zo grote mate onderdeel van het album dat ik me dit werk niet goed zonder deze productie voor kan stellen. Misschien een extra reden voor een opzet met meer outtakes. Een opzet zoals die voor de Lennon boxsets. Het oude vertrouwde naast meerdere meer stripped down versies van het album als geheel. Ik zou het toejuichen.

Heruitgaven waarbij meer gedaan wordt dan een nieuwe master maken hebben iets dubbels in hoe ik ze beleef of waardeer. Ze helpen me om een album opnieuw te ontdekken. Maar juist door dat herontdekken verandert mijn waardering voor het origineel vaak. Om een voorbeeld te geven: de stilte aan één kant van het stereobeeld aan het begin van ‘Pepper’ heeft me altijd gestoord. Met name door een hoofdtelefoon beluisterd is deze afwezigheid van geluid bijna pijnlijk. Hoe mooi om dan dankzij de 2017 remix een moderner stereobeeld te kunnen beluisteren. Maar gek genoeg ga ik na een paar keer luisteren de stilte van de 1967 uitgave missen, waarna…..enzv. De ideale manier om te beluisteren is niet een in plaats van, maar de afwisseling van het naast elkaar. In zekere zin geldt dat ook voor ‘All Things’. Ik ervaar de remix als een ongelooflijke verbetering, maar voorzichtig merk ik dat ik steeds meer dingen in de productie van Spector anders ga ervaren. Ik zal alleen nooit een liefhebber van the Wall of Sound worden. Wat een zegen om ook bij dit album telkens weer te kunnen kiezen welke versie je wilt horen. En omdat het niet onwaarschijnlijk is dat er ooit nog een nieuwe box gaat verschijnen blijft het de bewakers van het erfgoed en ons als fans bezig houden. We zullen er nooit helemaal klaar mee zijn.

Het blijft een werk in uitvoering: negatief bekeken is het onmogelijk om ooit de perfecte keuzes te maken voor deze albums. Positief bezien; het blijven albums die wij als fans tot in lengte van dagen mogen herontdekken aan de hand van een groeiend aantal heruitgaven.

Heruitgave (deel 2)

Heruitgave
(deel 2)

Ondanks het feit dat ik zo rond het driehonderdste woord begon te twijfelen aan de ingeslagen weg, ging ik door tot er bijna achthonderd woorden stonden. Ontevreden, geen idee hoe dan wel. De oplossing bleek tussen de lp’s te staan.

Voor me uit starend zag ik in de ‘Beatles-sectie’ de vier-lp boxset ‘Gimme Some Truth’ staan. Een overzicht van de solojaren van John Lennon. Prachtige nieuwe mixen van Paul Hicks onder de artistieke verantwoording van Sean Lennon tot stand gekomen. Mixen die Lennons stem recht doen. Mixen die, veel meer dan die van de oorspronkelijke albums, het gevoel geven dat hier echt een groep mensen samen muziek maakt. Als er één ex-Beatle is die baat heeft gehad bij nieuwe mixen is het Lennon wel.

Kijkend naar de lijst song-titels op de achterkant zag ik dat van de acht lp-kanten, er drie (min één song) gevuld zijn met songs uit de periode t/m ‘Imagine’ (een periode waarin twee albums en een paar singles zijn verschenen) en drie (minus drie songs) met songs die in en na 1980 zijn verschenen. Van deze drie songs zijn er weer twee uit de periode t/m ‘Imagine’. Blijft over; twee kanten plus twee songs, wat neerkomt op twee en een halve kant voor de vier albums uit de middenperiode van Lennon.

Lennon kende een vliegende start na het uiteenvallen van The Beatles. In de eerste periode maakte hij zijn met afstand beste muziek. De bewakers van zijn erfgoed denken er (getuige de inhoud van de ‘Truth-boxset’) ook zo over.
Voor een groot deel zal een gevoel van bevrijding daar debet aan geweest zijn. Maar ik denk dat hij daarnaast profiteerde van het nog na-tintelende ‘wij samen’ met zijn voormalige bandleden. John had in de tijd van The Beatles Paul nodig zoals Paul John nodig had. Ze waren elkaars kwaliteitsbewakers. Goed was niet goed genoeg; de ander zou immers elke nieuwe song als eerste beoordelen.

Waar Paul aanvankelijk in een depressie schiet omdat hij zich ten volle bewust is van het gemis na het uiteenvallen van de groep, misschien zelfs twijfelt of hij op eigen benen kan staan, voelt Lennon zich bevrijd en gebruikt hij de energie die blijft van het gedeeld verleden om zijn beste werk te maken. Maar zoals een Amerikaans musicoloog het in het voorwoord van één van zijn boeken over de muziek van Lennon en McCartney zegt: ‘Soon (=na The Beatles) Johns shortcomings as a musician became apparent.’ John mist het vermogen van McCartney om ‘op commando’ te leveren omdat hij diens inzicht in muzikale wetmatigheden niet heeft. Dat is geen diskwalificatie, maar zoals ieder musicus zal beamen: het is erg fijn als je op de minder geïnspireerde momenten een vangnet hebt in de vorm van inzicht in regels die je gewoon kunt toepassen. Vaak ontstaat vanuit deze ‘transpiratie-toepassing’ uiteindelijk weer het geïnspireerde scheppen.

McCartney zal uiteindelijk opkrabbelen. Lennon wordt nog tien jaar gegund waarin hij zeker nog veel noemenswaardigs gemaakt heeft (‘Mind Games’, ‘Walls and Bridges’), maar de absolute scheppende top ligt al op 10 september 1971 achter hem. Daarbij zal het altijd de vraag blijven of ‘Double Fantasy’ niet het opstapje naar een nieuw piek had kunnen worden. Het scheelt nogal of je tachtig jaar af mag tikken (Paul), of met veertig uit het leven gerukt wordt.

John en Paul vinden elk, min of meer in dezelfde periode, een levensgezel, een ‘soulmate’. Linda wordt op verzoek van Paul de toetsenist van Wings. Ik denk dat je wel kunt stellen dat Wings live met een echte toetsenist nog veel beter zou zijn geweest, maar omdat een ander bandlid (Paul) in de studio de keyboardpartijen in kon spelen, is Linda’s invloed op het scheppen van haar man marginaal.

Hoe anders is dat bij John en Yoko. Yoko had haar eigen artistieke aspiraties en carrière en daardoor veel invloed op John. De musicus John, al in een vroeg stadium begonnen over zichzelf te schrijven (‘I’m a Loser’,‘Help’), laat na ‘Imagine’ Yoko, tot dan toe de (niet zo) stille kracht op de achtergrond, toe op zijn albums. Met uitzondering van ‘The Lost Weekend’ natuurlijk. De vredige boodschap van het nummer ‘Imagine’ wordt vervangen door de harde aanklacht tegen van alles en nog wat op het album ‘Sometime in New York City’. Door Yoko wordt Lennon, die tot dat moment vooral popmusicus was, activist, kunstenaar, wereldverbeteraar.

Lennon plaatste Yoko op een voetstuk en in de los te verkrijgen boekwerken uitgegeven naast de boxsets van ‘Plastic Ono Band’ en ‘Imagine’ doet Yoko hetzelfde met John. Als ik los van de lofzang die deze boxsets en boeken verdienen één punt van kritiek mag leveren; het geloof in de zelf gecreëerde mythe maakt dat, naast alles dat die boeken lezenswaardig maakt, ik er hier en daar toch wel een heel beetje jeuk van krijg. En ja, ik weet dat McCartney hetzelfde doet. Zo is b.v. in het boek horend bij de ‘Wings over America’ set het verhaal opgenomen over de gebroken vinger van Jimmy McCulloch die uitstel van de tour onvermijdelijk maakte. Het verhaal van een val in de badkamer. Inmiddels is algemeen bekend dat de werkelijke reden van de breuk minder onschuldig was. Paul herschrijft zijn geschiedenis dus ook en McCartney zal ongetwijfeld niet altijd aardig en optimistisch zijn. Maar ondanks de kleine leugens in zijn verhaal kan ik de boeken uit de ‘Archive Collection’ lezen zonder een vaag soort twijfel. Verreweg het meeste klopt (controleerbaar) en het totaal van die boeken vormt daarmee een soort muzikale biografie.

Bij de onder verantwoording van Yoko verschenen boeken betrap ik me af en toe op een op de achtergrond zeurend ‘is dat wel zo’ door de bijna heiligverklaring die op sommige momenten van de pagina’s druipt. Lennon was een gecompliceerd man. Of zoals Ray Connolly, die Lennon gekend heeft, het in zijn biografie zegt: ‘He was a labyrinth of contradictions.’Ik had graag gezien dat dat in de boeken over ‘Imagine’ en ‘Plastic Ono Band’ meer naar voren zou zijn gekomen.
Maar los daarvan zijn het prachtige uitgaven die meer dan lezenswaardig zijn. De plattegronden van Tittenhurst Park en Ascot Sound Studio (en bijbehorende vloerbedekking-verhalen) zijn, naast de vele foto’s, alleen al het bedrag van de aanschaf waard.

Bij alle lof voor de boeken, de echte kroon op deze heruitgaven wordt gevormd door de muziek.
Ik denk dat er geen beter klinkende heruitgaven in het hele Beatles-gebeuren te vinden zijn dan deze Lennon-sets.
Ook de opzet is geniaal. De songs zijn gerangschikt in verschillende ontwikkelingsstadia/configuraties van het album. Dat maakt het luisteren naar vroege of andere takes tot een muzikale ervaring in tegenstelling tot het soort heruitgave waarbij eindeloos veel takes van een song achter elkaar geplaatst worden (zie b.v. Dylans ‘The Cutting Edge’). Historisch gezien is dat laatste interessant, maar muzikaal gezien is het op z’n minst onpraktisch.

Het meest opvallend is natuurlijk de fenomenaal klinkende nieuwe mix van beide albums. Het klinkt allemaal naar echt muziek maken in een levende ruimte.

Meer driedimensionaal dan de bij vlagen wat plat klinkende oorspronkelijke albums. Lennons stem klinkt met de schoonheid die deze ook op de albums en singles van 1967 had. Toen door manipulatie met tape-snelheden. En waar schoonheid niet aan de orde is: het scherpe, bijtende in zijn meer Rock and Roll geluid spat uit de speakers. De 5.1 mixen zijn ongelooflijk smaakvol. Ze klinken nergens gekunsteld.

George Harrison heeft veel memorabel gitaarwerk nagelaten en een poging tot een rangschikking van zijn output naar belangrijkheid is even zinloos als kansloos, maar het album ‘Imagine’ is voor mij óók het album van George vanwege de klank van zijn gitaar en de fenomenale licks en solo’s. Of het nu de prachtige gitaarbegeleiding van ‘Oh, My Love’ is en de warme klank waarmee deze gespeeld wordt, of zijn snijdende bijdrage aan ‘Gimme Some Truth’, George is voor mij één van de helden van dit album. Hoe mooi dat zijn bijdrage hier klinkt alsof er een soort volgspot op gericht is. Ook nu weer: zo smaakvol dat het alleen maar een plus is en het nooit zelfs maar in de buurt komt van een teveel.

George was een beetje de popster tegen wil en dank. Je hebt het gitaristen-gilde én je hebt George. Hij was de man van het eindeloze zoeken naar ruimte voor zijn bijdrage aan songs. En ik bedoel niet het zoeken naar een plek buiten de schaduw van John en Paul, maar het zoeken naar de muzikale ruimte voor de door hem te spelen noten. Daarnaast was hij ook de man van de briljante, geïnspireerde solo’s als die van ‘All My Loving’ (hoe jong was hij toen) en ‘Something’. Alleen voor laatstgenoemde solo verdient hij al eeuwige roem. Hij heeft ook zeker solo’s ‘met ballen’ gecreëerd in het Beatles-oeuvre, maar toch ervaar ik zijn spel als een universum op zich. Het heeft iets etherisch, iets hemels (L’Angelo Mysterioso).

En dan is er de Harrison van ‘Imagine’. Ik kon, toen ik het album leerde kennen, niet geloven dat veel van het gitaarwerk op dit album door George wordt ingevuld. Het heeft een directheid die je bij hem zelden ziet. Een aanwezigheid die niet vraagt om ruimte, maar deze gewoon neemt.
George vond zichzelf meer kluizenaar, meer tuinman dan popster, maar God zij dank heeft hij schoffel en hark af en toe laten staan om de gitaar op te pakken.

Kan Klaus Voorman ongenoemd blijven? Hij was voor mij (als tiener) een soort surrogaat Paul. Ik moest het er maar mee doen. Deze heruitgaven maken duidelijk hoeveel ik hem daarmee tekort heb gedaan. Dat wist ik natuurlijk al wel enige decennia, maar zo mooi als nu heeft zijn bijdrage nog nooit geklonken. De manier waarop drums en bas met name in de meer kwetsbare songs in veel mixen samen zoemen onder het geheel is van een ongelooflijke schoonheid.

De ‘Imagine’ box bevat ook een quadrafonie-mix. Ook deze klinkt zeer overtuigend. Een leuk extraatje: de verschillen met de stereo-versie. Zo ontbreekt b.v. het geroezemoes voorafgaand aan ‘How Do You Sleep’. Waarom zou dat zo gedaan zijn?

En dan de Raw Mixes! Na decennia beluisteren zat de sleet een beetje op de luisterervaring. Ik kon me, anders dan bij veel andere albums, niet eens meer herinneren hoe onder de indruk ik destijds van deze muziek was. De song ‘Imagine’ is inmiddels ook een beetje terecht gekomen in het ‘publiekslieveling’ segment, wat niet helpt. Door de Raw Mixes herinnerde ik me de wow-factor van een eerste keer beluisteren weer. In alle opsmukloze schoonheid en ondanks of misschien dankzij enkele ‘foutjes’ komen deze mixen extra binnen. De ontbrekende strijkers, de ontbrekende saxofoon (It’s So Hard) waardoor de gitaar meer opvalt, het weglaten van de geluidssoep op ‘Soldier’; er ontstaat transparantie waardoor het musiceer-niveau van de ‘inner circle’ veel meer opvalt. De inzet van bas en drums op de titelsong; je hebt bijna de neiging om je heen te kijken om te zien waar de heren zitten.
Deze Raw-mixes zijn ook een eerbetoon aan Lennons veelkleurige stem.

Ik mis onder de streep alleen de bijdrage van King Curtis aan ‘It’s So Hard’. Alle andere songs klinken hier minstens zo mooi als de versies op het album. Ik vind b.v. de eenzame kwetsbaarheid van Johns stem in ‘How’ met name in de passage ‘You know life….’ van een ontroerende schoonheid.
Twijfel (‘How can I…..’) klinkt geloofwaardiger als de twijfelaar er alléén stem aan moet geven. Lennon klinkt hier zoveel intiemer dan op het album omwolkt en gedragen door wollige strijkers.

Overigens klinkt niet elke versie van deze uitgave even goed. De ‘clear vinyl’ dubbel lp mist alles wat de blu ray-, cd- en ‘white vinyl’-uitgave zo mooi maakt. Eerst genoemde klinkt vlak en levenloos.

Ik begon dit stuk met te zeggen dat ik bij mijn eerste opzet al na driehonderd woorden vastliep. Nu zijn het er ruim tweeduizend en dwingt mijn enthousiasme voor deze sets me tot nog een aantal woorden. Ik zal me beheersen en volstaan met te zeggen dat de ‘Plastic Ono Band’ set even fenomenaal is. De keuzes gemaakt voor de 5.1 mix maken dat dit niet het album is om je audioinstallatie mee te demonstreren, maar dat is alleen maar een pré. Heel smaakvol is er gekozen voor de kleine weergave van een kleine bezetting. Af en toe is het duidelijk surround, meestal is het een net iets ruimtelijker soort stereo en heel af en toe lijkt de muziek zelfs van verder weg te komen dan technisch gezien mogelijk is. De speakers lijken verder weg dan ze daadwerkelijk zijn. Respect voor de beheersing waarmee deze mix gemaakt is.

Een paar opvallend mooie dingen:
De laag rommelende (tweede?) piano rechts in het klankbeeld bij het ‘coda’ van ‘Mother’. Het klinkt bijna zoals in een bioscoop een explosie nog vaag langs de muren kan kruipen lang nadat ze plaats vond.
De interactie tussen gitaar en zang aan het begin van het geschreeuwde gedeelte van ‘Well, Well, Well’. Door de manier waarop het hier gemixt is lijkt de gitaar het fort van de muzikale orde langer te bewaken. Omdat de aandacht geleidelijk meer verlegd wordt naar de schreeuwende Lennon is er sprake van een meer organische overgang van orde naar totale chaos.
Omdat de muziek zich op kwetsbare momenten terug lijkt te trekken in de centre-speaker wordt op die momenten dit kwetsbare extra belicht.
Er is in deze 5.1. mix maar één moment waarop het geluid in beste 5.1 stijl om je heen wolkt; in ‘Isolation’ tijdens het deel dat begint met ‘I don’t expect you….’. De impact is des te groter omdat je er zo lang op hebt moeten wachten. John richt zich hier dwingender tot de luisteraar, zo lijkt het.

Zoals eerder gezegd denk ik dat dit qua klank de ultieme heruitgaven binnen de Beatlesfamilie zijn en het is te hopen dat de volgende albums ook aan de beurt komen. ‘Sometime’ zal aan mij niet besteed zijn, maar wat ‘Mind Games’ en ‘Walls and Bridges’ betreft: liever vandaag dan morgen. De songs van deze albums die, met een nieuw jasje, al een plekje hebben gevonden in de ‘Gimme Some Truth’ boxset beloven veel goeds.

Schreeuwen

Schreeuwen

Hoe oud zou ze zijn? Ik schat zo rond de dertig. Als ze zestig zou zijn zou ze toch niet zo staan te gillen? Ze klinkt ook niet heel erg jóng. Ik houd het dus op dertig.
Elke keer weer vraag ik me af of ík het zou doen. Tegelijkertijd weet ik zeker dat ik, hoewel ik het gevoel onderschrijf, het nooit zou doen. Ze irriteert me bij elke keer beluisteren.
Ik kan me niet voorstellen dat Paul het kan waarderen. Het moet hem toch een gevoel geven van: ‘ja hoor, daar gaan we weer. Doe even normaal’.

‘I love you Paul!’ gilt ze, staand aan het podium in de winkel. ‘I love you!’ gilt Paul spottend terug. Went zoiets ooit? Voor het overgrote deel van de mensen is hij niet gewoon een man die zijn vak uitoefent; hij is ‘God’. Zelfs het Sir voor zijn naam dekt de lading niet.

In een tijd dat het concert-gebeuren in de popmuziek nog in de kinderschoenen stond traden The Beatles op met ultra korte sets en totaal inadequate versterkers. En alsof dat nog niet genoeg was, werd het beetje klank dat ze voortbrachten overschreeuwd door de groep aanwezige tieners.
Af en toe zoek ik live-opnames via YouTube met het vaste voornemen ze nu eens echt te beluisteren. Even zo vaak haak ik al na een paar minuten af. Wat een ellende. Wat een helse situatie.

Na jaren overal en nergens te hebben gespeeld onder begeleiding van wat George Martin ooit vergeleek met het geluid van een vliegtuigmotor, volgt een periode zonder optredens.
Bij Paul begint het al snel te kriebelen. Je staat er niet bij stil, maar eigenlijk is dat wel gek. De liefde voor musiceren op een podium voor een groep fans moet wel erg diep zitten als je na de ellende van de eerste helft (iets meer) van de jaren zestig nog vóór het uiteenvallen van de groep zoekt naar mogelijkheden om die podia opnieuw te beklimmen.

‘I love you Paul!’
Ze schreeuwt het staand in de Amoeba winkel waar McCartney en zijn band optreden om ‘Memory Almost Full’ te promoten. Één van de zogenaamde secret gigs.
Ik vraag me wel eens af hoe hij zichzelf ziet. Is het, als je niet over straat kunt zonder dat er iemand kwijlend aan je voeten ligt, nog mogelijk om gewoon echtgenoot, vader, opa te zijn? Komt roem met een uitknop?

In 2019 verscheen het concert in de Amoeba winkel eindelijk op vinyl en cd.
Het plezier spat ervan af. Een concert waarbij er ruimte is voor een iets(!) vrijere benadering van de solo’s e.d.
Daarin schuilt voor mij één van de meest fascinerende aspecten van het verschijnsel ‘live-album’ bij McCartney; de afwisseling van nootgetrouwe uitvoeringen met momenten/periodes waarbij hij kiest voor een meer improvisatorische benadering. Daarnaast speelt natuurlijk mee dat een tour niet zelden wordt gepland om een nieuw album te promoten waardoor er tijdens zo’n tour aandacht is voor een aantal songs dat alleen gedurende die ene tour live te beluisteren zal zijn.
Het gaat me wat het eerst genoemde aspect betreft niet zozeer om de vergelijking, als om het naast elkaar. Overbekend materiaal beluisteren zoals je het tot in detail kent, naast hetzelfde materiaal beluisteren op een frisse manier. Het feest van de herkenning naast het genieten van spontaniteit tijdens het musiceren.

Bij een band als ‘The Allman Brothers Band’ zijn de live-opnamen misschien wel interessanter dan de studio-albums. Bij andere artiesten werpen live-opnamen vaak weer een nieuw licht op songs. Het gebeurt nog wel eens dat ik een song niet kan waarderen tot ik een live-opname heb gehoord. Met een: ‘Ah! Zo is dat bedoeld!’ tot gevolg.

Over het algemeen blijft McCartney live zo dicht mogelijk bij de interpretatie en het arrangement van zijn songs op de studio-albums, tot aan de letterlijk (‘notelijk’) gereproduceerde soli. Af en toe verandert hij een arrangement (b.v. bij ‘Here, There and Everywhere’), of een akkoord (‘Every Night’), maar de album-solo’s zijn heilig. Een uitzondering vormt ‘Tripping The Live Fantastic’. Hier vind je wél veel vrijheden t.a.v. de soli. ‘Amoeba’ zweeft daar een beetje tussen. Er is ruimte maar niet overdreven veel.

‘The End Of The End’.
Na het bekijken van een aantal filmpjes op YouTube van zijn ‘Got Back’ tour vroeg ik me af of het moment niet bereikt was waarop hij afbreuk begon te doen aan zijn eigen legende. De stem is al jaren weg, maar hij zag er tijdens veel van die shows ook oud en vermoeid uit.
Een concertervaring bestaat natuurlijk uit veel meer dan alleen de geboden muzikale kwaliteit, maar hier leek dat wat nog in orde was datgene waar de sleet op zat niet meer voldoende te compenseren.

En toen kwam Glastonbury. Hoe hij het deed, deed hij het, maar weg was de oude man, weg was het gewicht van jaren. Zijn stem was natuurlijk ver verwijderd van de kwaliteiten die die stem in de jaren 70 had, maar jeetje, wat was hij ook in dat opzicht goed!
Een tachtigjarige die zelfs bij benadering geen tachtig leek.

Maar ja; hij is natuurlijk wél tachtig en bijgevolg de langste tijd onder ons geweest.
Verandert er iets op het moment dat hij er niet meer is? Nee natuurlijk niet. Mijn leven zal er nog precies zo uitzien.
Strikt genomen doet het er niet toe dat hij dan niet meer ergens rond zal lopen, dat er geen nieuwe muziek meer zal verschijnen. Hij heeft immers al meer dan genoeg nagelaten.

En toch zal niets in mijn wereld nog hetzelfde zijn.
Hij is er tot nu toe immers altijd geweest. Hij was en is mijn ‘go to person’ voor instant geluk. Zijn muziek klinkt dagelijks in mijn hoofd, ook op momenten dat ik er niet naar luister.
Ik vind in zijn muziek de voorbeelden als ik leerlingen uit wil leggen hoe iets muzikaal gezien het best, het mooist, het meest geniaal werkt.
Vaak beginnen ze al te lachen als ik begin met: ‘Een voorbeeld hiervan vind je ook bij……’ Maar laten we eerlijk zijn; waar vind je betere harmonische- en melodische voorbeelden dan bij de meester zelf?

Klinkt het puberaal als ik zeg dat hij mijn verpersoonlijkte relativering is? Er kan iets in het leven gebeuren dat misschien minder leuk is. Dan is er altijd een ‘ach Hij is er ook nog. Zijn muziek is er, dus wat doet dit ertoe’. In die zin begrijp ik de vrouw aan het podium met haar: ‘I Love You Paul.’ Ik zou het ook kunnen roepen. Maar ik weet ook dat ik het nooit zou doen. Mijn Halfgod is immers ook maar een mens en adoratie lijkt me behoorlijk vermoeiend voor degene die het moet ondergaan.

Heruitgave

Heruitgave 1

Na het eindeloos uitbrengen van heruitgaven die je om welke reden dan ook volgens de hype niet mag missen, komt er een moment waarop zelfs de grootste fan de belangstelling verliest. Een geremasterde versie van een remaster van een remaster? Mag ik deze overslaan? Dan helpt zelfs een reeks cijfers op de achterkant gedrukt waarmee men de exclusiviteit van een ‘limited edition’ voorspiegelt niet meer. En afgelopen week heeft McCartney zichzelf een verjaardagscadeau gegeven; een boxset uitgave van de drie ‘McCartney’-albums. Geen extra’s, alleen een zoveelste kleurtje, dus in feite betaal je €120,00 voor een slipcase. Dit is wat mij betreft het dieptepunt in het heruitgave-gebeuren.

Remaster na remaster, het zal wel, maar de grootheden van de jaren 60 waren niet gek. George Martin, Geoff Emerick, Harry Moss, om er maar een paar te noemen; namen die nog steeds voor kwaliteit staan.

Is er dus, naast de behoefte telkens weer geld te verdienen aan al ontelbaar vaak heruitgegeven albums, een zinnige reden te bedenken voor de stroom heruitgaven van dezelfde muziek?
Nu de periode van de kroonjaren is aangebroken voor het erfgoed van de eerste decennia van de popmuziek, is het tijd voor jubileumuitgaven met een vracht aan extra’s. Outtakes, live-opnamen, boekwerken en wat al niet meer verzameld in lijvige boxsets. Zelfs de tot voor enkele jaren hermetisch gesloten deuren van het Beatles-archief staan op een kier.

Inmiddels staat de heruitgaventeller voor The Beatles op vier. Vier prachtige boxsets met veel tot voor kort onbekend materiaal. Maar elke box bevat ook materiaal dat via het bootleg-circuit al bekend was. Men heeft duidelijk van de gelegenheid gebruik willen maken om de bootleggers de financiële wind uit de zeilen te nemen. Een begrijpelijke keuze. Een keuze ook die George Harrison plezier zou hebben gedaan. Het was hem een doorn in het oog dat buitenstaanders geld aan The Beatles verdienden.

Boeken, outtakes en een nieuwe veel besproken mix voor elk album van de hand van Giles Martin. Mixen die naast positieve reacties ook negatieve reacties uitlokken.
Het blijft moeilijk een nieuwe mix te beoordelen als de oude na decennia beluisteren zo in je systeem verankerd zit. Zo zijn er bijvoorbeeld veel Amerikanen die de US-versies van Beatles-albums veel mooier vinden dan de UK-originelen. En dat ondanks fake-stereo en folddown-mono. Om maar te zwijgen over de dot galm waarin alles verdrinkt of het gesjoemel met track-volgordes. Ik denk dat het objectief gezien niet voor de hand ligt om de US albums hoger aan te slaan dan de UK albums, nog los van het feit dat laatst genoemde een weergave zijn van wat The Fab Four zelf voor ogen hadden. Maar ja; objectiviteit is het eerste slachtoffer zodra jeugdsentiment in het spel komt.

Wat de nieuwe mixen betreft; ik ben blij met elke kans om het oude vertrouwde (op)nieuw te beleven. Als ik ergens in een mix iets nieuws ontdek, loont het wat mij betreft. Het is geen of/of, maar een en/en. Andrew Dixon heeft een item geplaatst op zijn YouTube-kanaal over vijf jaar heruitgaven van Beatlesalbums in boxsets met daarbij o.a. aandacht voor de Giles Martin mix. Hij beschrijft hoe hij meerdere versies van ‘Pepper’ heeft (stereo, mono, de G. Martin mix). Elke keer na het beluisteren van één van die versies denkt hij dat hij zojuist de ultieme versie gehoord heeft. Beluistert hij vervolgens een andere versie weet hij het zeker: mooier dan bij deze versie wordt het niet. Dat is ook hoe ik het ervaar. Het is een manier om de muziek die je meer dan kent toch ‘als nieuw’ te ervaren. Giles Martin heeft daarbij volgens mij vrijelijk gebruik gemaakt van wat er in de archieven van EMI ligt, want met regelmaat klinken er dingen die zó niet op de oorspronkelijke stereo-versies van de albums staan. Kleine, nauwelijks opvallende dingen, maar toch.

De kritiek op deze mixen richt zich voor een deel op het (te) zwaar aanzetten van de bas. Waar de jaren 60 een technisch bepaald maximum kenden waar het gaat om de weergave van Pauls bas doordat teveel bas de naald uit de groef zou wippen op de nu niet bepaald HiFi platenspelers van die tijd, kan Giles de bas boosten tot in het oneindige. Ik weet niet hoe ik het zou vinden als zijn mix de enige zou zijn, maar nu ik meerdere mixen kan beluisteren, ervaar ik de duidelijke aanwezigheid van McCartney’s bas bij hem als prettig. Het is geen straf om deze melodieuze, inventieve baslijnen een keer zo dragend in de mix te horen.

Naast The Beatles-boxsets is er voor ‘ons kamp’ natuurlijk nog de ‘Paul McCartney Archive Collection’. Met name de super deluxe boxsets bieden een overdaad aan materiaal. Boeken, foto’s, facsimile’s van teksten, beeldmateriaal op dvd etc. De cd’s met extra’s zijn wisselend. In de ene boxset zijn ze gevuld met veel prachtig materiaal zoals singles, outtakes, live-opnames etc. In een andere box bieden ze vrij weinig.

Minder interessant waar het gaat om de bonus-cd’s zijn wat mij betreft de box van Wild Life en die horend bij Wings at the Speed of Sound. Begrijp me niet verkeerd; als geheel zijn beide boxsets geweldig, maar het bonusmateriaal is niet het meest interessante uit de serie. Met name laatst genoemde blinkt uit in weinig wat betreft kwantiteit en zo mogelijk nog minder waar het gaat om kwaliteit. Wild Life heeft in ieder geval nog een Rough Mixes cd. Niet onmisbaar, maar al met al zeker het beluisteren waard.

Overigens is het niet zo gek dat Wild Life een karig overzicht biedt waar het gaat om extra’s. Het is een met ‘the speed of sound’ opgenomen album. Er zal idd weinig ongebruikt gebleven zijn. De opnamen voor At The Speed of Sound namen zes weken in beslag. Ook niet overdreven lang, hoewel McCartney zegt dat dat album sneller had kunnen worden opgenomen (but we didn’t want to rush it).

Een box die ook wat betreft de outtakes veel te bieden heeft is Flowers in The Dirt.
In deze box vind je o.a. twee cd’s met demo’s van songs geschreven en opgenomen met Elvis Costello. Twee keer dezelfde demo’s in verschillende stadia van ontwikkeling. Een deel van die songs vond een plek op albums van Elvis Costello.
Zo ook het nummer Playboy to a Man. Dit maakt het mogelijk om, bij alles wat (grotendeels) gelijk is in beide uitvoeringen (tekst, melodie, harmonisatie) te genieten van de verschillen.
Een leuke bezigheid, waarbij het hier opvalt dat de giftige tekst bij Costello een veel bijtender vertolking krijgt dan bij McCartney. Costello gaf het nummer een plekje op zijn album Mighty Like a Rose (1991). Playboy krijgt op een album dat qua stijl wel iets McCartney-achtigs heeft een typisch vintage Costello sausje. Een snijdende uitvoering compleet met archaïsch klinkend orgeltje. Je krijgt (net als bij Dylan’s Like a Rolling Stone) bijna medelijden met de hoofdpersoon van het liedje.

En Paul? Ach, aartsoptimist McCartney klinkt eigenlijk altijd vriendelijk. Zelfs Too Many People is bovenal toegankelijke pop. Press to Play is denk ik het enige album dat een echt agressieve McCartney laat horen in o.a. Angry. Maar dat is op z’n zachtst gezegd een atypisch album. Playboy to a Man klinkt in zijn handen wollig en op een bepaalde manier zelfs warm.

En nu lijkt het erop dat London Town en Back to the Egg de volgende albums worden in de Archive Collection. Dit zijn zeker geen topalbums in de discografie van McCartney, hoewel ik moet bekennen dat ik een zwak heb voor ‘Egg’ en massa’s goede herinneringen aan de release van London Town, maar misschien verandert de kijk op deze laatste Wings-albums na het beluisteren van (hopelijk) een vracht outtakes. Een beetje zoals de dubbel-lp reconstructie van ‘Red Rose Speedway’ voor mij het destijds uitgegeven album in een ander licht plaatste, vooral doordat de balans tussen ballads en het wat steviger werk beter werd.

We zullen zien. Ik merk in ieder geval dat, waar ik aanvankelijk de outtakes in de boxen van The Beatles en McCartney slechts af en toe beluisterde omdat ik liever het overbekende album nog een keer beluisterde, tegenwoordig steeds vaker de extra’s beluister omdat het door deze extra’s mogelijk is ‘meer van hetzelfde maar dan net even anders’ te beluisteren.

Bij The Beatles speelt dan toch een variatie op het boven beschreven US-albums sentiment mee ben ik bang. De overbekende oorspronkelijke albums zijn zo verweven met mijn DNA dat het beluisteren van alternatieven ongemakkelijk voelde. Gewoon jeugdsentiment dus. Maar ik slaag er steeds beter in om die emotie in de wacht te zetten waardoor ik meer en meer open sta voor de schoonheid van de keuzemogelijkheden, of het nu een mix-variatie, een andere versie van een nummer, of een nummer betreft dat het album nooit gehaald heeft.
Kortom: leve de jubileumuitgave en leve de Archive Collection.

In deel 2 aandacht voor de Lennon boxsets Imagine en Plastic Ono Band.

Houdbaarheidsdatum

Houdbaar-
heidsdatum

‘Dit is het enige boek dat ik kan lezen waarbij ik denk; ja zo was het.’ Lof van Keith Richards voor het boek ‘The True Adventures of The Rolling Stones’ van Stanley Booth.
Stanley trok eind 1969 met de Stones door Amerika tijdens de tour die zou eindigen met het drama van Altamont. Het boek lezend krijg ik, decennia later, in mijn nette, overzichtelijk ingerichte huis nog kriebels. Het woord chaos dekt zelfs bij benadering de lading niet. Wat een ellende voor Booth alleen al om groen licht van de Stones te krijgen voor het schrijven van zijn boek. Dat de heren erin geslaagd zijn vanuit deze totale chaos een serie memorabele concerten te geven en na afloop van de tour ook nog eens een fantastisch livealbum uit de opnamen hebben kunnen destilleren, mag een wonder genoemd worden.

Stanley Booth hoort gedurende de duur van de tour min of meer tot de ‘inner circle’. Dat stelt hem in staat om met regelmaat gesprekken te voeren met de bandleden. Gesprekken, geen interviews. Booth’s informele ‘go with the flow’ benadering levert menig openhartig gesprek op waarbij zelfs Jagger af en toe iets van zijn diepere gedachten en gevoelens deelt.
Tijdens zo’n informeel gesprek met Mick Jagger vraagt Stanley hem hoe hij de toekomst ziet.
Mick heeft geen idee. Hij weet alleen héél zeker dat ze dit niet tot in lengte van dagen kunnen blijven doen. Bassist Bill Wyman wordt immers binnenkort al dertig! Popmuziek is iets van de jeugd. Het is op dat moment ondenkbaar dat de mannen tot ‘het einde der tijden’ op een podium zullen staan om een zaal vol mensen te vermaken.

Ergens in de beginperiode wordt aan The Beatles gevraagd hoe zij de toekomst zien. Paul denkt altijd liedjes te zullen blijven schrijven, maar ook volgens the Fab Four kleeft er een houdbaarheidsdatum aan het bandgebeuren. Zo zien ze zich als veertigers niet meer ‘She Loves You’ voor een zaal vol tieners spelen.
De generatie die aan de wieg heeft gestaan van de popmuziek, moest het doen zonder voorbeelden die hen in jaren ver vooruit gingen. De helden van de jaren zestig wisten niet beter of ze waren afhankelijk van de vluchtige adoratie van de jeugd. Vandaag stonden ze op een voetstuk, morgen zou er iemand anders staan. De vaders en moeders van de eerste fans wisten het zeker: dit was geen muziek. Dit kon geen blijvende waarde hebben. De helden van het eerste uur leken het terugkijkend zelf ook te geloven.

De enkele voorbeelden uit de jaren vijftig die hen voor waren gegaan, boden weinig houvast. Ze verongelukten voor ze oud konden worden (Buddy Holly), trouwden met dertienjarige meisjes (J.L. Lewis) wat de carrière geen goed deed, of verloren het heilig vuur door verkeerd management en stimulerende middelen (Elvis). Hoe hadden de helden van de jaren zestig kunnen vermoeden dat ze niet alleen het decennium zouden overleven, maar zelfs in het nieuwe millennium nog actief zouden zijn.

En opeens wordt podiumbeest Paul McCartney nu tachtig! Tachtig en hij doet nog altijd datgene waarvan de twintigjarige Paul dacht dat hij het met veertig al niet meer zou doen. Hij maakt nog steeds nieuwe albums, staat nog altijd op de grote podia van de wereld en heeft naast de schare fans die samen met hem ouder geworden is, in elk nieuw decennium een deel van de jeugd aan zijn voeten gekregen.

De meeste mensen koesteren het verleden. Ik in ieder geval wel. Het verleden van het individu vindt een veilig thuis in verzamelingen foto’s en herinneringen. Het gedeelde verleden van de massa wordt ondergebracht in musea, vindt een plek in boeken, komt tot klinken in concerten. Zo wordt de herinnering aan muzikale grootheden als J.S. Bach en W.A. Mozart levend gehouden op geluidsdragers en in concertuitvoeringen.
Het mooie is nu dat de beste muziek van de jaren zestig en zeventig, muziek die in eerste instantie gezien werd als zeer vluchtig, muziek die zeker niet bestand zou blijken te zijn tegen de tand des tijds, inmiddels een plek heeft veroverd in genoemd concertcircuit; de uitvoering van hun muziek door anderen. Her Majesty en The Analogues b.v. trekken volle zalen met het werk van respectievelijk Crosby, Stills, Nash & Young en The Beatles. De muziek waarvan gedacht werd dat ze met het volwassen worden van de doelgroep in de vergetelheid zou geraken, is de concertmuziek van vandaag geworden.

Paul McCartney tachtig. Tachtig ‘and still going strong.’ Een leeftijd waarop je één ding zeker weet: er ligt meer achter hem dan voor hem. Ik probeer het me wel eens voor te stellen: een wereld zonder nog levende Beatles. Ik kan me er niets bij voorstellen. Eigenlijk net zo min als ik iets kan met het begrip tachtigjarige in relatie tot Paul. Zodra Band on the Run op de draaitafel ligt is McCartney voor mij weer de begin dertiger die bezig is het jaren 60 trucje te herhalen, maar nu met Wings. Deze versie van McCartney, de held van mijn tienerjaren leeft nog steeds. Hij bestaat naast Sir Paul.
Als ik naar recente concertopnamen kijk zie ik achter de zichtbare veroudering nog steeds de jonge halfgod van lang geleden. Zodra hij muziek maakt lijken de jaren van hem af te glijden. De stem mag dan weg zijn, de jongeman achter de man op leeftijd is er nog steeds.

Een wereld, hopelijk nog ver weg, zonder levende Beatles. Ik wil en kan het me niet voorstellen, maar ach, eigenlijk hoeft dat ook niet. Als de jonge Paul van b.v. Ram nog bestaat naast de Paul van McCartney III, moet hij wel het eeuwig leven hebben. En wat is nu tachtig jaar op de eeuwigheid?
Van harte Paul en nog vele jaren.

Come Together

Come
Together

Enige jaren geleden verliet ik aan het eind van een zonnige maandagochtend de ruimte waarin ik zojuist een aantal uren pianoles had gegeven. De kermis was weer eens neergestreken in ons dorp, waardoor de terrasjes al vóór het middaguur gezellig vol zaten. Het pad van de lesruimte naar de straat loopt parallel aan één van die terrasjes. Uit grote speakers klonk muziek. ‘Hey, dat is een lekker nummer!’ dacht ik. Het duurde even voor ik me bewust werd van het feit dat ik naar Come Together van The Beatles luisterde. Al decennia lang één van mijn favorieten in het Beatles-oeuvre. Het voelde goed om weer even tegen het kennismakingsgevoel aan te schuren. De eigenlijke kennismaking ligt nl. in een grijs verleden. Zo grijs dat het bijna een “Er was eens….” lading krijgt.

Als tiener kwam ik Abbey Road bij elk bezoek aan ‘mijn’ platenzaak in de bakken tegen. Elke keer weer diepte ik het tussen de andere albums op om de hoes te bestuderen. De eerste keer dacht ik dat het een album van een andere groep was. Ik wilde het terugzetten in de goede bak onder de naam van de juiste band. Die langharige gasten leken in niets op de jongens van de foto op de hoes van Beatles For Sale. De tweede van links zou McCartney kunnen zijn, maar die andere rare, harige mannen; bah nee, dat was niet ‘mijn’ groep. Maar ja, toen ik het album die eerste keer omdraaide bleek het woord ‘Beatles’ op de achterkant niet te missen. Het moest dus wel een album van The Fab Four zijn. Wat was er met hen gebeurd?

Zolang er nog andere albums van de heren waren waaraan ik mijn geld kon uitgeven, zou ik dit album laten staan. Dat was beslist niet aan mij besteed zo meende ik op basis van de hoesfoto te mogen constateren.

In het tempo waarin ik lp’s kocht duurde het niet lang voordat er geen ontkomen meer aan was; als ik mijn collectie wilde uitbreiden, zou ik dit keer echt Abbey Road mee moeten nemen.
Met de lp in een plastic tas bungelend aan mijn fietsstuur naar huis fietsend spookten er twee vragen door mijn hoofd: zou het een album zijn dat ik zou kunnen leren waarderen? En; hoe hadden ze in vredesnaam al die songs op kant twee geperst? Dat kon toch niet waar zijn? Tien titels op de hoes maal ergens tussen de twee en drie minuten minstens (daar ging ik op basis van de andere albums van uit); dat paste nooit!

Bij de eerder aangeschafte albums van The Beatles had ik voorafgaand aan de eerste keer beluisteren last van behoorlijk veel stress. Het was dan ook niet zomaar iets; telkens zou een tot dat moment grote onbekende zijn geheimen prijsgeven. Een bijna heilig moment. Een betovering die met de komst van streaming-diensten verloren is gegaan: weg is de magie van het zoeken in platenbakken. Verdwenen zijn de nieuwsgierigheid en het verlangen naar het onbekende album dat je alleen nog van foto’s of uit de bakken kent. Albums waarvoor je gewoon het geld nog niet bij elkaar had gespaard. In eerste instantie onbetaalbare platen hebben terugkijkend voor onbetaalbare herinneringen gezorgd.
Maar voorafgaand aan de eerste keer beluisteren van Abbey Road was er sprake van gelatenheid; hopelijk viel het mee. Ik verwachtte er in ieder geval niet veel van.

Met de hoofdtelefoon al over de oren geschoven liet ik de naald van de platenspeler van mijn ouders langzaam richting de inloopgroef zakken. Ik had nauwelijks tijd om in de draaistoel links van de stereoinstallatie te gaan zitten. Al na twee tellen wist ik dat ik dit album veel eerder had moeten kopen. ‘Shoot me!’ siste Lennon. Daaronder legde de bas van McCartney via een omweg de afstand van een octaaf af, om dit octaaf vrijwel direct middels een glissando weer te verlaten. En wat te denken van Ringo’s opvallende drumpatroon? Wat gebeurde hier toch? Veel te vroeg kwam er een eind aan deze ervaring. Er zou een topnummer volgen, maar dat wist ik nog niet. Something zou nog even onbekend moeten blijven: de naald moest terug naar de inloopgroef: dit wilde ik nog een keer horen en nog een keer en nog een keer. Dat brengt me op nog een verarming die samenhangt met de komst van streamingdiensten: door het fenomeen playlist is de kans groot dat jongeren de kennismaking met integrale albums inwisselen voor een kennismaking met een willekeur aan losse nummers.

In de serie McCartney 3,2,1, vertelt Paul dat Come Together door John werd geïntroduceerd als een soort Chuck Berry song. Hij laat nog even horen hoe het geklonken zou hebben als het hierbij gebleven zou zijn. Ik weet zeker dat ik dan Something veel eerder zou hebben leren kennen. De naald had zijn weg door de groeven ononderbroken mogen vervolgen. Wat een verschil. Die gitaren en de zompige elektrische piano tegen het een beetje slepende ‘vier in de maat’ van Ringo op de floor tom. Waanzin. Wat een vondst.

In genoemde serie heeft McCartney het met regelmaat over akkoorden. De meeste akkoorden noemt hij bij naam maar voor de wat complexere akkoorden gebruikt hij af en toe de namen die de vier heren er destijds aan hebben gegeven. Zo noemt hij een F7#9 een F demented chord (met een knipoog natuurlijk). Dit is een dominant septiemakkoord met toevoeging van een vijfde noot; de verhoogde 9e toon. Een #9 is enharmonisch gelijk aan de mineurterts van een akkoord. Dat wil zeggen dat je bij F7#9 zowel een a als een as (eigenlijk een gis) hoort.

Het eerste akkoord van Come Together zou zo’n ‘demented chord’ kunnen(!) zijn: D7#9. Dat wil zeggen: het meest nauwkeurige boek met alles van The Beatles in partituur geeft het openingsakkoord als D7#9. Maar uiteindelijk klinkt de fis niet tegelijk met de f. De bas b.v. bereikt zijn octaaf via een niet oplossende 4-3 voorhouding gevolgd door de een octaaf hoger gelegen f. De f waarop de zang inzet (John) is een bluenote. Dit melodielijntje beweegt zich nl. rond de kerntonen van de pentatonische bluestoonladder. De bluenotes c (verlaagd VII) en f (verlaagd III) vormen het hart van de melodie van de verzen. De fis klinkt wél bij het A akkoord in een typische blues/boogie begeleiding door de afwisseling van kwint en sext. In d mineur gedacht is het openingsakkoord een dm7 akkoord. Musicoloog D. Pedler kiest in zijn analyses voor een notatie met twee kruizen aan de sleutel, maar hij benoemt het eerste akkoord als dm7.

Er is veel voor te zeggen om de verzen van Come Together als in d mineur geschreven te zien. De notatie in D met twee kruizen aan de sleutel en tijdens de coupletten een herstellingsteken voor elke terts is ook niet onlogisch; dit is pure blues. Daarnaast is er sprake van een mooie ‘bijwerking’; je verwacht D majeur (op basis van de notatie), maar de eerste tijd klinkt d mineur. Pas bij het refrein klinkt eindelijk de verwachtte fis.
Het mooie is daarbij dat als die bevrijding komt dat gebeurt boven een b mineur akkoord. De fis is hier niet de lang verwachte grote terts van D maar duikt op als de kwint van b mineur. Een prachtige vondst; bevrijding door de verheffing van de f maar toch weer met een vertroebeling door het nieuwe mineur. En natuurlijk werkt de fis van het refrein puur auditief ook als bevrijdend met een randje. Het komt er gewoon op neer dat ik een voorkeur heb voor een overkoepelende, verbindende gedachte van waaruit de muzikale reis naar ‘nevengebieden’ ondernomen kan worden. En laten we wel wezen: vanuit D gedacht is een refrein in bm veel meer voor de hand liggend dan vanuit dm. Ach, wat maakt het uit; het werkt fantastisch.

En dan die tekst. Waar ging dat over? Het mooie van de onzin-teksten van Lennon zit hem voor mij in het feit dat ze lopen als een trein en je een ‘maar natuurlijk; hij heeft gelijk’ gevoel geven, zelfs waar het de totale waanzin van I am the Walrus betreft. ‘Walrus’ heeft een tekstuele ritmiek waar menig rapper een voorbeeld aan kan nemen; wat loopt dat ongelooflijk lekker!

Één van de theorieën waarin geprobeerd wordt Come Together te duiden zegt dat het een schildering is van de vier leden van de groep. De Holy Roller zou George zijn, John de Spinal cracker/ Bag Production. Spinal vanwege zijn recente auto-ongeluk. Paul: good looking/ Muddy Waters. Ringo is in deze interpretatie moeilijker te duiden.

Zoals bij elk in mijn tienerjaren aangeschaft album staan de koop en het eerste beluisteren van Abbey Road in mijn geheugen gegrift. Destijds voelde de periode van sparen tot ik voldoende geld voor de aanschaf van een album had als een ramp. Terugkijkend is het een zegen. De week of weken wachten met bijbehorende ‘voorpret’ (die zich destijds deed gelden als onrust) hebben zich terugbetaald in decennia lang ‘na-pret’.